direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van Harinxmastrjitte 9 in Kootstertille
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op kadastraal perceel 3441 en 3442 (kadastrale gemeentenaam 'Kooten', sectie C) aan de Van Harinxmastrjitte 9 in Kootstertille (gemeente Achtkarspelen). De initiatiefnemer heeft het voornemen om hier tien woningen te realiseren op de locatie van de voormalige gymlokaal. Het gymlokaal en de parkeerplaats zien hiervoor geamoveerd.

De gewenste realisatie van deze woningen is op grond van het vigerende bestemmingsplan Kootstertille niet mogelijk. In dat bestemmingsplan is het perceel bestemd als enkelbestemming maatschappelijk. Voor de voorgenomen ontwikkeling is de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing. Er moet daarom een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld om de bouw van de tien woningen planologisch mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Plangebied

Onderstaande figuur geeft het plangebied weer dat binnen de bebouwde kom van het dorp Kootstertille is gelegen. De exacte begrenzing blijkt uit de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan. Het oppervlak van het plangebied bedraagt circa 4.900 m2.

Het gebouw op het adres Van Harinxmastrjitte 9 was tot voor kort in gebruik als gymnastiekzaal (ondergebracht bij de bestemming 'Maatschappelijk'), maar door de clustering van voorzieningen en activititeiten in een nieuw MFC is de locatie van het gymnastieklokaal vrij gekomen. De plek is gezien de ligging nabij het dorpscentrum aantrekkelijk voor de bouw van nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0001.jpg"

Figuur 1. Projectgebied aan de Van Harinxmastrjitte in Kootstertille

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is 'Bestemmingsplan Kootstertille' (vastgesteld 16 mei 2013). In dat bestemmingsplan is het perceel bestemd als enkelbestemming maatschappelijk. Reguliere woningbouw is voor deze bestemming op grond van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk, omdat deze gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, dienstwoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging

Kootstertille ligt in het westen van de gemeente Achtkarspelen, aan het Prinses Margrietkanaal. Ten noordwesten van het dorp ligt, op hoger gelegen zandgronden, het karakteristieke besloten coulissenlandschap met houtwallen. Verder is het dorp omringd door lager gelegen gronden zoals de Monniketille ten oosten van het dorp, en de Hamstermieden aan de zuidzijde van het Prinses Margrietkanaal. De opstrekkende verkaveling en elzensingels zijn kenmerkend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0003.png"

Figuur 3. Ligging van het projectgebied

2.2 Planopzet

De planopzet gaat uit van het realiseren van tien woningen, waarvan vier twee-onder-een-kap blokken (8 woningen) en twee vrijstaande woningen. Verder worden er in het plangebied parkeerplaatsen en een toegangsweg gerealiseerd. Hiervoor is de gymzaal gesloopt, de toegangsweg verwijderd, een deel van de opgaande beplanting verwijderd en grond vergraven.

Om een goede inpassing te realiseren voor de woningen en de bijbehorende functies is een stedenbouwkundig plan opgesteld (Bijlage 1), op basis van een keukentafelgesprek en een ruimtelijke verkenning. Dit heeft geresulteerd in een goed beeld van de ruimtelijke inpassing en de mogelijke inrichting van het gebied (zie figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0004.png"

Figuur 4. Stedenbouwkundig plan voor dit project

De onderstaande figuur laat een wat meer gedetailleerde situatietekening zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0005.jpg"

Figuur 5. Situatietekening bouwplan

De initiatiefnemer koopt de grond van de gemeente en is van plan de bouwkavels te verkopen aan particulieren. Gezien de ligging van het gebied, aan de zuidzijde van de bestaande stedelijke bebouwing, is aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Toelichting ontwerp

De Van Harinxmastrjitte wordt in de huidige situatie gekenmerkt door een breed groen profiel, waarbij de noord- en zuidzijde een verschillend karakter hebben. Aan de noordzijde is sprake van een zekere wandvorming met bebouwing in de vorm van rijenwoningen van twee bouwlagen met kap. Aan de zuidzijde overheerst een groene karakter. Gras, (forse) bomen en een lage aarden wal bepalen het beeld vanaf de weg. Aan deze zijde is in de huidige situatie sprake van twee gebouwen. Deze liggen op ruime afstand van de weg. Voor en naast deze gebouwen zijn parkeerplaatsen gesitueerd. Door het aanwezige groen en de afstand tot de weg is de verharding en bebouwing niet dominant aanwezig in het ruimtelijk beeld.

Het stedenbouwkundig plan gaat uit van sloop van de bestaande gymzaal en nieuwbouw van maximaal 10 woningen. De ontsluiting van het plangebied wordt vormgegeven door een nieuwe weg midden in het gebied, waarbij aangesloten wordt op de inrit van het parkeerterrein bij de kerk. In de schets is uitgegaan van acht twee-onder-één-kap-woningen en twee vrijstaande woningen. De invulling van het plangebied maakt gebruik van de belangrijkste kwaliteiten van het gebied, het groene karakter, de forse bomen en het ruime profiel van de weg. De woningen worden dan ook op geruime afstand van de weg gesitueerd, waardoor het ruime profiel blijft bestaan en het groene karakter vanaf de weg gezien blijft overheersen. Tevens kan op deze wijze, conform de afspraak met de gemeente, een groot aantal bomen gehandhaafd worden. De met groen en arcering ingekleurde bomen op de stedenbouwkundige schets blijven, voor zover het het plangebied betreft, behouden.

De bebouwing wordt vormgegeven met een hoofdvorm maximaal twee bouwlagen met een kap. De hoge kant wordt daarbij aan de noordzijde gesitueerd, waardoor een front naar de wegzijde wordt gevormd en tegelijkertijd optimaal van het dakvlak gebruik gemaakt kan worden voor de plaatsing van zonnepanelen. De hoge gevels refereren bovendien aan de te slopen gymzaal. De noordelijke woningen zijn met een voorgevel op de Van Harinxmastrjitte georiënteerd. De zuidelijke woningen zijn met een voorgevel op de nieuwe ontsluitingsweg georiënteerd. Een aandachtspunt is de vormgeving van de garages en perceelsafscheidingen van noordelijke woningen. Een samenhangende, eenduidige oplossing is uitgangspunt.

Voor wat betreft de parkeernormen en de noodzakelijke waterberging zijn onderstaande uitgangspunten in de schets gehanteerd.

Parkeren:

  • De stedelijkheidsgraad is 'niet stedelijk'; het gebiedstype is 'rest bebouwde kom'.
  • Koop, vrijstaand: 1,9 -2,7 pp per woning, gemiddeld 2,3 pp per woning.
  • Koop, twee-onder-een-kap: 1,8 – 2,6 pp per woning, gemiddeld 2,2 pp per woning.
  • Er is uitgegaan van 8 twee-onder-één-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen. Dit betekent dat 8 x 2,2 + 2 x 2,3 = 22(,2) pp ingepast moeten worden volgens de norm. Er is in de schets uitgegaan van 10 auto's op eigen erf, en minimaal 11 pp in de openbare ruimte.

Water:

  • In het plangebied is in de huidige situatie ruim 1.200 m2 aan bebouwing en verharding aanwezig.
  • In de nieuwe situatie is sprake van circa 3.000 m2 kavels. Deze zullen gemiddeld voor 50% worden verhard; wat leidt tot 1.500 m2 aan verharding.
  • Daarnaast wordt een weg, parkeerplaatsen en een trottoir aangelegd, wat in totaal ongeveer 1.000 m2 aan verharding met zich meebrengt.
  • In totaal is in het plan circa 2.500 m2 aan verharding aanwezig (uitgaande van 10 woningen).
  • De toename aan verharding is 2.500-1.200=1.300 m2. Uitgaande van een compensatiefactor van 10% zal minimaal 130 m2  nieuw water aangelegd moeten worden.
  • De waterberging is vormgeven door de westelijk sloot/greppel te verbreden. In het plan is daarmee 194 m2 nieuw water ingepast. Er is daarmee voldoende waterberging aanwezig in het plan.

Het plan is in samenspraak tussen initiatiefnemer en gemeente tot stand gekomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) worden gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met dit beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd werd, en per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde Laddersystematiek geldt.

Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Als een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de toelichting van dat plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Het bestemmingsplan Van Harinxmastrjitte 9 Kootstertille maakt een woningbouwlocatie mogelijk voor maximaal tien woningen. Door dit aantal is het plan op basis van de bovengenoemde jurisprudentie niet per definitie aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Het is bovendien geen stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Het project is niet ladderplichtig en de Laddertoets wordt daarom verder niet doorlopen. De behoefte moet in het kader van de uitvoerbaarheid wel aangetoond worden, hier wordt in paragraaf 3.3.1 verder op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân (2007)

Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Het beleid voor het wonen in kernen is gericht op de eigen behoefte. De verdeling van de mogelijkheden voor het bouwen van woningen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeente.

3.2.2 Provinciale verordening Romte Fryslân

Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 01-08-2014 in werking getreden. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 in werking getreden.

In de Provinciale verordening Romte Fryslân zijn de provinciale belangen uit het Streekplan Fryslân uitgewerkt in algemene regels. In de Provinciale verordening is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Friesland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

Op het gebied van bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied maakt onderdeel uit van de bebouwing in de kern Kootstertille; het wordt omgeven door bebouwing. Op basis van voorgaande beschrijving maakt het dan ook deel uit van het bestaand stedelijk gebied. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door provinciale regelgeving als opgenomen in de Verordening Romte Fryslân.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0006.png"

Figuur 6. Kaartuitsnede van het bestaand stedelijk gebied behorende bij Kootstertille (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Achtkarspelen

In de structuurvisie (vastgesteld op 24 januari 2013) wordt de ruimtelijk-functionele ontwikkeling voor de gemeente beschreven. Voor het onderhavige plangebied zijn vooral de doelstellingen met betrekking tot wonen van belang.

Voor het dorp Koostertille is de planlocatie op de kaart van de structuurvisie aangemerkt als 'wonen geprojecteerd' (in onderzoek). Door clustering van voorzieningen in een nieuwe MFA komt de locatie van het gymnastieklokaal vrij en zijn de mogelijkheden onderzocht om op die locatie woningen te realiseren. In de Structuurvisie Achtkarspelen wordt uitgegaan van een plancapaciteit van 10 woningen op deze locatie. Het planvoornemen ligt daarmee in lijn met de Structuurvisie Achtkarspelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0007.png"

Figuur 7. In de Structuurvisie Achtkarspelen is op de locatie van de voorgenomen ontwikkeling wonen geprojecteerd als mogelijkheid (gele omlijning)

3.3.2 Woningbouwprogramma 2014-2020

Het woningbouwprogramma maakt onderdeel uit van de Woonvisie Achtkarspelen 2014-2020. Hierin worden de beleidsspeerpunten vertaald naar concretere woningbouwprojecten, waarmee deze projecten verder kunnen worden uitgewerkt.

Behoefte aan de ontwikkeling
Het plan Van Harinxmastrjitte 9 houdt een woningbouwontwikkeling in op een perceel binnen de dorpskern van Kootstertille. Dit is een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan bestaat uit 8 twee-onder-een-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen in de koopsector.

Kwantitatieve behoefte
In het Woningbouwprogramma 2014-2020 is de omvang van de woningbehoefte in de gemeente aangegeven en is bepaald met welke plannen hierop ingespeeld wordt. De locatie Van Harinxmastrjitte is hierin met 10 woningen opgenomen (gymnastieklokaal + omgeving). Naast het feit dat de locatie is opgenomen in het gemeentelijk Woningbouwprogramma 2014-2020, kan de behoefte aan dit plan aangetoond worden aan de hand van de regionale woningmartkanalyse voor de regio Noordoost-Fryslân. Deze is opgesteld door onderzoeksbureau KAW en vastgesteld op 29 juni 2017. De woningmarktanalyse geeft richting aan woningaanbod dat moet aansluiten bij de wensen en behoeften van de inwoners.

De analyse laat zien dat Kootstertille een van de dorpen is die tot 2025 een positieve woningbehoefte kent. In deze woningmarktanalyse is de woningbehoefte per dorp in kaart gebracht aan de hand van twee prognoses: de huishoudensprognose van de Provincie Fryslân en de huishoudensprognose door Primos. Hierbij wordt gewerkt met een bandbreedte. Wanneer de prognose van de Provincie Fryslân wordt gehanteerd, dan is de bandbreedte -5 tot 15 woningen. De Primos-prognose laat een woningbehoefte zien van 5 tot 25 woningen in Kootstertille in de periode tot 2025. Door deze cijfers kan geconcludeerd worden dat het plan inspeelt op een kwanitatieve woningbehoefte.

Kwalitatieve behoefte

Naast de kwantitatieve behoefte wordt met het plan ook ingespeeld op een kwalitatieve woningbehoefte. Woningen waarvoor in de regio een behoefte is en die goed in de markt liggen zijn volgens de analyse:

  • recente woningen;
  • goed onderhouden;
  • met voldoende ruimte;
  • kant-en-klaar;
  • ruimte om het huis.

In de regio Noordoost-Fryslân worden niet langer grote aantallen woningen ontwikkeld zoals lange tijd het geval was. In plaats daarvan gaat het om lokaal maatwerk en kleinschalige ontwikkelingen, op het moment dat de markt daar behoefte aan heeft. Een bouwplan zou dan ook flexibiliteit moeten kennen. Er is een beperkte vraag naar specifieke seniorenwoningen, omdat veel woningen aanpasbaar zijn en mensen daarom langer in hun huidige (eengezinswoning) blijven wonen. Ondertussen blijft er behoefte aan eengezinswoningen, bij gebrek aan doorstroming. Wanneer nieuwe woningen zo gebouwd worden dat zij ook als gelijkvloerse woning te gebruiken zijn, biedt dat oplossingen voor de doelgroep senioren. Daarom is in de randvoorwaarden voor de woningbouw in het plangebied opgenomen dat de woningen over een levensloopgeschikte plattegrond dienen te beschikken.

De vraag naar dit type woningen en de mogelijkheid tot inbreiding van het dorp maken het plangebied tot een geschikte locatie. De mogelijkheid om hier woningaanbod te realiseren is een mogelijkheid die aansluit bij de structuurvisie en is tevens in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid.

3.3.3 Welstandsnota NOFA

In 2008 is de welstandsnota van de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Dongeradeel en Kollumerland c.a. herzien.

In deze nota zijn gebieden met ruimtelijke samenhang onderscheiden. Naast de algemene welstandscriteria is op basis van de gemaakte indeling gebiedsspecifieke welstandsbeleid opgesteld. Gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen. De ontwikkeling die met het planvoornemen mogelijk wordt gemaakt, valt in deelgebied 9 seriematige bouw. Uitgangspunt hierbij is een hoofdopzet in de gevelrooilijn, lijnbebouwing in de langsrichting en een duidelijke kap. Voorliggend plan kan binnen die criteria worden beoordeeld.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten en planologische randvoorwaarden

4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing
Het plangebied ligt op de rand van het dorp Kootstertille, in een omgeving met uitsluitend woningen en agrarische gronden. Op de projectlocatie bevind zich in de huidige situatie een gymnastieklokaal. Deze functie kan aangemerkt worden als categorie 2, zoals omschreven in de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', met een richtinggevende minimale afstand van 30 meter. Het gymnastieklokaal wordt gesloopt en op deze plek vindt de voorgenomen woningbouw plaats. Er is daarmee in de nieuwe situatie geen belemmering meer op dit punt.

Vlakbij het plangebied is een kerkgebouw gelegen, het kerkelijk centrum van de Protestantse Gemeente Kootstertille. Het kerkelijk centrum heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Een kerk wordt op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' ingedeeld in categorie 2, waarbij de grootste richtafstand van 30 meter wordt gehanteerd voor geluid. De afstand tussen de nieuw te bouwen woningen en de maatschappelijke bestemming van de kerk, is kleiner dan de richtafstand van 30 meter.

De mogelijkheden voor een eventueel andere toekomstige invulling van de maatschappelijke bestemming die op de gronden van het kerkelijk centrum rust zijn denkbaar. In de huidige situatie liggen de ontsluitingsweg en het parkeerterrein van het kerkelijk gebouw op het deel van de maatschappelijke bestemming dat niet aan de maximale richtafstand kan voldoen. Het gebouw van het kerkelijk centrum is gelegen op een grotere afstand dan 30 meter vanaf de gevel van de meest nabijgelegen te realiseren woning. Mocht een andere maatschappelijke functie zich vestigen dan zal ook dan het bouwvlak bepalend zijn waardoor een acceptabele woon- en leefklimaat op voorhand verwacht mag worden.

Hierdoor kan gewaarborgd worden dat er een goed woon - en leefklimaat blijft voor de nieuwe woningen. De aanwezige maatschappelijke instelling wordt bovendien niet in zijn belangen geschaad. Gesteld wordt daarom dat gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstand van 30 meter voor deze huidige categorie 2 instelling.

Verder liggen circa 75 meter ten zuiden van het plangebied gronden met de bestemming 'Gemengd', waarbij bedrijven/instellingen zoals genoemd onder milieucategorie 1 en 2 toegestaan zijn. Hier geldt dat de nieuwe woningen buiten de milieuzonering van deze functies zijn gelegen.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen nieuwe bedrijvigheid in het plangebied toegestaan, waardoor hinder vanuit het plangebied op de omgeving niet aan de orde is.

Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect bedrijfshinder uitvoerbaar.

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede van de Risicokaart

Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van risicobronnen ligt. Ook maakt het voorliggende bestemmingsplan geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.

Het planvoornemen is wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.

4.3 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Omdat op het perceel een woonbestemming mogelijk wordt gemaakt, moet er een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd om de geschiktheid voor de woonfunctie aan te kunnen tonen. Het bureau Bodemvisie Milieu & Veiligheid BV heeft in april 2018 een dergelijk onderzoek verricht op de planlocatie, om inzicht te verkrijgen in het voorkomen van aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem (Bijlage 2).

Volgens informatie uit het provinciale bodeminformatiesysteem (Nazca-I) zijn van de locatie geen gegevens bekend, die op mogelijke bodembedreigende activiteiten en/of voorgaand bodemonderzoek wijzen. Langs de zuidelijke en westelijke grens bevindt zich een sloot, waarvan de waterbodem in 2003, door Tauw (rapport R001-4206266MBOD01-N-G, onbekende datum) is onderzocht. Hierbij zijn geen significante verontreinigingen aangetroffen. Langs de noordgrens van de locatie bevindt zich een slootdemping. Deze heeft in Nazca-I de status ‘voldoende onderzocht’.

Tijdens het bodemonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging zouden kunnen duiden. Plaatselijk zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen met lood en kwik aangetroffen. Echter, aangezien slechts sprake is van lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden en dit geen belemmering hoeft te vormen voor de beoogde ontwikkeling, wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Ook ter plaatse van de slootdemping zijn in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen aangetroffen.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen herontwikkeling.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.

4.4.1 Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.

Onderzoek
STEENTIJD-BRONSTIJD
Volgens de FAMKE ligt het projectgebied met betrekking tot de periode steentijd-bronstijd in het onderzoeksgebied 'Advies steentijd-bronstijd: onderzoek bij grote ingrepen' en 'Advies steentijd-bronstijd: karterend onderzoek 2 (steentijd)', (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0009.png"

Figuur 9. Adviesgebieden voor archeologisch onderzoek naar resten uit de periode steentijd-bronstijd. Geel = karterend onderzoek 2 (bij meer dan 2.500 m2), groen = onderzoek bij grote ingrepen (groter dan 2,5 hectare)

Voor het gebied 'Advies steentijd-bronstijd: onderzoek bij grote ingrepen' geldt dat alleen archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijke grote ingrepen adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek. Voor het gebied 'Advies steentijd-bronstijd: karterend onderzoek 2 (steentijd)' geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is voor ingrepen groter dan 2.500 m2. Het gebied waarvoor dit geldt ligt voor een klein deel in het plangebied, maar is met ongeveer 850 m2 kleiner dan een oppervlak van 2.500 m2 waarvoor een onderzoek nodig is.

IJZERTIJD-MIDDELEEUWEN

Voor deze periode wordt een archeologisch onderzoek geadviseerd bij een plangebied groter dan 5.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0010.jpg"

Aangezien het totale plangebied een oppervlakte van circa 4.900 m2 heeft (en de oppervlakte waarop bodemingrepen plaatsvinden kleiner is), is voor deze periode geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en zijn geen archeologische resten te verwachten bij bodemingrepen.

Mochten er toch archeologische resten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid (gemeente Achtkarspelen).

Conclusie
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat de voorgenomen woningbouw niet gehinderd wordt door archeologische waarden.

4.4.2 Cultuurhistorie

De provincie Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de CHK2 te zien met daarin het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0011.png"

Figuur 10. Uitsnede van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân

Op deze kaart is te zien dat er een lijnelement uit de laag ‘oude paden nieuwe wegen’ langs het plangebied loopt. Het pad doorkruist het plangebied niet en zal dan ook niet worden aangetast. Verder zijn in het plangebied geen andere cultuurhistorische elementen aanwezig.

Het planvoornemen wordt niet belemmerd door cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.5 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.

Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming
Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Fryslân uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

NATUUR BUITEN HET NNN
Vanuit het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande natuurgebieden en natuurwaarden in agrarisch gebied.

Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn bovengenoemde natuurwaarden onderzocht met behulp van een ecologisch onderzoek (Bijlage 3). Het ecologische onderzoek is uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs. Het doel van het onderzoek is het nagaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Een inventarisatie is gedaan door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Het plangebied is gelegen in Kootstertille. Voor het gymlokaal is een sloopvergunning verleend. Het terrein bestaat uit kort gemaaid gras, opgaande beplanting en enkele speeltoestellen. Het terrein is deels bestraat. Aan de noordkant grenst de Van Harinxmastrjitte met daarachter woningen en aan de oostkant grenst een park. Ten zuiden en westen van het plangebied zijn graslanden gelegen, met aan beide kanten een strook opgaande beplanting op de grens van het plangebied en het grasland. Aan de zuidkant ligt tevens een droge greppel. Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied.

In het plangebied zijn tijdens de inventarisatie geen beschermde soorten aangetroffen. Geschikt leefgebied voor (uit de omgeving bekende) beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, vissen en ongewervelden is gezien de inrichting niet aanwezig in het plangebied.

Stikstof
Met het berekeningsprogramma Aerius is op 16 juni 2020 een stikstofberekening gemaakt (Bijlage 4). Deze berekening toont aan dat met het realiseren van 10 woningen geen sprake is van meetbare effecten. Er is gerekend met 2 vrijstaande woningen en 8 2-onder-1 kap woningen, waarbij zowel de realisatie (plan) als gebruiksfase is meegenomen. De stikstofberekeningen laten zien dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

Gelet op de situatie is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het project kan dan ook worden voorgezet. Nu aantasting door stikstof kan worden uitgesloten heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân. Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het plan wordt niet gehinderd door ecologische waarden en is op dit punt uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan

in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede Nationaal Waterplan vormt de structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

Onderzoek
De waterbeheerder in het plangebied en in de directe omgeving hiervan is Wetterskip Fryslân. Op 9 oktober 2018 is de digitale watertoets aangevraagd en uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is, omdat het verhard oppervlak toeneemt en er oppervlaktewater wordt gegraven. Het advies naar aanleiding van de watertoets is als bijlage in dit bestemmingsplan opgenomen (Bijlage 5).

Voor wat betreft de noodzakelijke waterberging zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: In het plangebied is in de huidige situatie ruim 1.200 m2 aan bebouwing en verharding aanwezig. In de nieuwe situatie is sprake van circa 3.000 m2 kavels. Deze zullen gemiddeld voor 50% worden verhard; wat leidt tot 1.500 m2 aan verharding. Daarnaast wordt een weg, parkeerplaatsen en een trottoir aangelegd, wat in totaal ongeveer 1.000 m2 aan verharding met zich meebrengt. In totaal is in het plan circa 2.500 m2 aan verharding aanwezig (uitgaande van 10 woningen). De toename aan verharding is 2.500-1.200=1.300 m2. Uitgaande van een compensatiefactor van 10% zal minimaal 130 m2 nieuw water aangelegd moeten worden. In het stedenbouwkundig plan is deze watercompensatie geborgd door in het ontwerp het verbreden van het bestaande oppervlaktewater vast te leggen. De waterberging is vormgeven door de westelijk sloot/greppel te verbreden. In het plan is daarmee 194 m2 nieuw water ingepast. Er is daarmee voldoende waterberging aanwezig in het plan.

Naar aanleiding van het advies van het Wetterskip kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan geen belemmering vormt voor de waterhuishouding. Binnen het plangebied wordt voldoende watercompensatie gerealiseerd. Met betrekking tot het aspect water is het plan uitvoerbaar.

4.7 Geluidhinder

De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone.

De in de nabijheid van het plangebied gelegen N369 kent ter plaatse een maximum snelheid van 80 km/uur. Deze weg kent derhalve een zone van 250 m. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing ligt binnen de zone van deze weg en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De in de nabijheid van het plangebied gelegen Van Harinxmastrjitte kent een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze weg kent daarmee formeel gezien geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie wordt deze weg toch nader akoestisch onderzocht. Aangetoond moet worden of ten gevolge van deze weg sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (RMG 2012). De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 6 bij dit document.

Uit de berekeningen blijkt dat een aantal woningen in de nabijheid van de 48 dB geluidscontouren ligt van de Van Harinxmastrjitte, maar dat deze geen te hoge geluidsbelasting kennen vanwege de N369 en Van Harinxmastrjitte. De maximale geluidsbelasting vanwege de Van Harinxmastrjitte bedraagt 46 dB. Geconcludeerd mag worden dat de Wet geluidhinder zich wat betreft wegverkeerslawaai zich niet verzet tegen de komst van de woningen en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPKtVHrxmstrjte918-VG01_0012.png"

Figuur 11. Geluidscontouren van de N369 en Van Harinxmastrjitte

4.8 Luchtkwaliteit

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van tien nieuwe woningen. Op basis van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317 “kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” mag worden uitgegaan van een ritproductie van 7 (6,3) ritten per woning (gemiddelde weekdag, 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'). Dit betekent een ritproductie vanwege het bestemmingsplan van ongeveer 63 ritten per etmaal (6,3 x 10 = 63).

De realisatie van 10 woningen leidt niet tot 1.610 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig. Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

In het stedenbouwkundig plan is voldoende parkeergelegenheid ingepast. De ontwikkeling heeft bovendien geen significante toename van de verkeersgeneratie als gevolg. Daarmee wordt in ruime mate voldaan aan de parkeernormen en vormt verkeer en parkeren geen belemmering voor de functiewijziging.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgestelde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Op voorliggend bestemmingsplan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing:

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan omvat het realiseren van tien woningen en betreft daarmee een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bestemmingswijziging mogelijk voor de realisatie van tien woningen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de juridische aspecten van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Het digitale bestemmingsplan

In aansluiting op de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op 1 juli 2008, en de RO-standaarden, op 1 juli 2013, is bij het opstellen van het bestemmingsplan de genoemde wet- en regelgeving toegepast. De RO-standaarden bestaan uit: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).

Inhoud bestemmingsplan
Op grond van artikel 3.1.3 en artikel 3.1.6 van het Bro bestaat een bestemmingsplan uit:

  • 1. bestemmingen die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • 2. regels die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • 3. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • 4. wanneer nodig uitwerkings- en wijzigingsregels en afwijken bij een omgevingsvergunning.

Daarbij is een bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Hierin is de gemaakte keuze van de bestemmingen uiteengezet en zijn de resultaten van de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen. Ook de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zijn in de toelichting opgenomen alsook de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken is in deze toelichting uiteengezet. Daarbij zijn in de toelichting ook de inzichten in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen.

Additionele voorzieningen
In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, paden, parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat gold op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo. In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.

Woningaanpassing
Middels een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt ten behoeve van minder-validen en zorgbehoeftigen extra mogelijkheden voor de bouw van aan- en uitbouwen/woningaanpassing geboden. Zo kan men langer in de woning blijven wonen. Wel dient de behoefte aan extra woonruimte voldoende aannemelijk te worden gemaakt. Voorwaarde is verder dat men op grond van een wettelijke regeling (nu Wmo) in aanmerking komt voor een financiële bijdrage. Ook kan worden gedacht aan een verklaring van een arts van de GGD.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn regelingen opgenomen voor de bestemmingsplanprocedure. In deze procedure zijn de volgende fases onderscheiden.

Voorbereidingsprocedure
Voor het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan wordt door de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande situatie, de ruimtelijke ontwikkelingen en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt het voorontwerpbestemmingsplan voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro beschikbaar aan de betreffende besturen en diensten. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de reactie van de gemeente op de op- en aanmerkingen uit overleg- en inspraakreacties opgenomen.

Vaststellingsprocedure
Na een aankondiging in de Staatcourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen twaalf weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan vast. Wanneer noodzakelijk kan de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vaststellen.

Beroepsprocedure
Het vaststellingsbesluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Wanneer door de Inspectie leefomgeving en transport (voormalige VROM-inspectie) of Gedeputeerde Staten een zienswijze is ingediend die niet volledig is overgenomen of wanneer het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld, moet het vaststellingsbesluit zes weken na het besluit bekend worden gemaakt en moet het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Binnen zes weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en de mogelijke zienswijze van de Inspectie leefomgeving en transport of Gedeputeerde Staten volledig is overgenomen wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad binnen twee weken na het besluit bekend gemaakt. Ook het vastgestelde bestemmingsplan wordt binnen deze periode ter inzage gelegd.

5.3 Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan kent vijf bestemmingen: ‘Wonen’, ‘Groen’, ‘Tuin’, ‘Water’ en ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. In navolgende tekst worden de opgenomen bestemmingen besproken.

Groen
De bestemming 'Groen' is onder meer bedoeld voor groenvoorzieningen. Deze bestemming ligt op de plaats waar al groenvoorzieningen aanwezig waren en grenst aan de straat met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Tuin
De bestemming 'Tuin' heeft betrekking op de ruimte voor de woning. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan, met uitzondering van erkers en omgevingsvergunningvrije bouwwerken.

Verkeer - Verblijfsgebied
De ontsluitingsweg is bestemd voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Ook kunnen hier parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen worden gerealiseerd.

Water
De bestemming 'Water' heeft betrekking op de sloten in het plangebied. Deze waterlopen worden in het plangebied behouden en nadrukkelijk zo bestemd.

Wonen
De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen. Voor de maatvoering van de gebouwen en bouwwerken is aangesloten bij de regels zoals die in de plansystematiek dorpen Achtkarspelen gelden. Op de verbeelding is per bouwvlak aangegeven hoeveel woningen er maximaal zijn toegestaan. De voorgevel dient te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'. De maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. De woningen zijn voorzien van een kap.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld omdat de initiatiefnemer voornemens is tien woningen te realiseren aan de Van Harinxmastrjitte in Kootstertille. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient op grond van 3.1.6 Bro in de toelichting op het plan inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van een plan. Uitvoering van het plan geschiedt voor rekening en risico van de eigenaar.

Op grond van de Grondexploitatiewet moet een exploitatieplan worden opgesteld wanneer er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Dit is anders wanneer de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet uitdrukkelijk besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.

In het voorliggende bestemmingsplan is hiervan sprake. Met de initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt over het kostenverhaal (waaronder eventuele planschade). De afspraken hierover zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee geborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is ter inzage gelegd voor inspraak en overleg. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp toegezonden aan diverse overlegpartners, waaronder Wetterskip Fryslân en provincie Fryslân. Er zijn geen inpraakreacties binnen gekomen. Er zijn twee overlegreacties binnen gekomen: van de provincie Fryslân en van Wetterskip Fryslân. De overlegreacties en de gemeentelijke reactie daarop zijn in het verslag inspraak en overleg (Bijlage 7) samengevat. Alleen de reactie van de Provincie Fryslân heeft geleid tot een kleine aanvulling in de toelichting van het voorliggende plan. Dit betreft de toevoeging van een stikstofberekening met het programma AERIUS (Bijlage 4) en een aanvulling van de paragraaf ecologie (paragraaf 4.5). De reacties leiden niet tot belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan.

Tervisielegging ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Met het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen.

Binnen deze periode is één zienswijze ingediend. In het zienswijzenverslag (Bijlage 8) wordt puntgewijs op de zienswijze ingegaan. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan en het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld.