direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijewei 89 Harkema
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.PHHaNijewei89-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van drie vrijstaande woningen aan de Nijewei 89 te Harkema.

Aan de Nijewei 89 is een kalvermesterij gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsgebouwen te verwijderen en daarvoor in de plaats twee woningen te ontwikkelingen. Deze woningen zullen worden gebouwd op twee ruime kavels op de locatie van de huidige bedrijfsgebouwen. Inclusief de bestaande bedrijfswoning staan er in de nieuwe situatie drie woningen op het voormalige agrarische perceel.

Volgens de bestemmingsomschrijving is het niet toegestaan om deze gronden ten behoeve van regulier wonen te gebruiken (alleen maximaal 1 bedrijfswoning bij het agrarsich bedrijf). In het geldende bestemmingsplan is voor deze ontwikkeling geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het is noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld waarmee de bouw van de twee vrijstaande woningen planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

Dit initiatief is voorbesproken met de gemeente Achtkarspelen. Hierover is positief geadviseerd. Het plan sluit aan bij de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. De ruimte-voor-ruimte regeling biedt in principe mogelijkheid om één extra woning te ontwikkelen. In dit geval is een tweede woning acceptabel omdat er duidelijk ruimtelijke (verwijderen verpauperde stallen) en milieukundige (opheffen intensieve veehouderij met geurhinder) winst behaald kan worden.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidwestrand van het dorp Harkema (gemeente Achtkarspelen). Het valt samen met het bouwvlak van de huidige agrarische bestemming. Het omvat een gedeelte van het kadastrale perceel SHZ00 - C - 6326. De exacte begrenzing van het plangebied blijkt uit de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHHaNijewei89-VO01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied Achtkarspelen' (vastgesteld op 6 maart 2014). Het plangebied heeft daarin de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Ook is er een bouwvlak aanwezig. Het nieuwe plangebied valt samen met het bouwvlak van het agrarische bedrijf. Verder is er een functieaanduiding 'intensieve veehouderij', waarmee intensieve veehouderij mogelijk wordt gemaakt.

Er mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd. Die is al aanwezig. Volgens de bestemmingsomschrijving is het niet toegestaan om deze gronden ten behoeve van regulier wonen te gebruiken (alleen bedrijfswoningen). In het geldende bestemmingsplan is voor deze ontwikkeling geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHHaNijewei89-VO01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging en gebiedsbeschrijving

Ligging

Harkema ligt in het zuidelijke deel van de gemeente Achtkarspelen, in het voor de streek zo kenmerkende coulissenlandschap (de Noardlike Fryske Wâlden). Het dorp ligt op slechts enkele kilometers afstand van Surhuisterveen en op een kleine 10 kilometer van Buitenpost. Harkema ligt bovendien slechts op enkele kilometers van Drachten. Ook plaatsen als Leeuwarden en Groningen zijn vanuit Harkema goed bereikbaar.


Het plangebied ligt aan de zuidwestrand van Harkema (buiten bestaand stedelijk gebied), aan een doodlopende erftoegangsweg die aansluiting vindt op de doorgaande Nijewei. In het dorp is een 30 km/uur regime ingesteld. Voor de wegen buiten de bebouwde kom geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur. Alleen op de Betonwei geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHHaNijewei89-VO01_0003.jpg"

Figuur 3. Ligging en begrenzing plangebied

Landschapskenmerken

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn:

Elzensingels

Op de lagere delen met ondoorlatende lagen in de ondergrond was een fijnmazig sloten- en greppelpatroon nodig voor de afwatering. Langs de slootranden vestigden zich spontaan of door menselijk ingrijpen elzensingels. Op deze manier werden ontwatering, veekering en houtproductie gecombineerd.


Houtwallen

Een houtwal of boomwal is een aarden wal begroeid met bomen en struiken, die een lijnvormig element in een landschap vormt.


Dobben
De poelen, die in het gebied dobben worden genoemd, zijn door de boeren aangelegd als verdiepte drenkplaatsen voor het vee, meestal in de hoek van percelen. Hierdoor kan het vee vanaf meerdere percelen uit de dobbe drinken.

Het plangebied is gelegen in het jonge ontginningenlandschap. In dit gebied zijn perceelsranden stevig beplant, waardoor groene kamers zijn ontstaan. Vanwege de erfbeplanting liggen de erven als groene clusters in het gebied. Erven zijn niet altijd gelegen aan het ontginningslint, maar liggen soms ook in het landschap waarbij een lange toegangsweg de erven verbindt met de doorgaande weg. Dit laatste is ook het geval voor Nijewei 89.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een zestal schuren en omliggende verharding aan de Nijewei in Harkema (zie figuur 1). Het terrein wordt rondom begrensd door graslanden en aan de noordwestzijde staat een woning met tuin (Nijewei 89). Langs de zuidzijde en verspreid over het terrein is opgaande beplanting aanwezig. Verder zijn geen sloten, greppels of overige watergangen op het terrein aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHHaNijewei89-VO01_0004.png"

Figuur 4. Omgeving met daarop de bestaande bedrijfswoning (groene cirkel) en de huidige bedrijfsgebouwen (gele cirkel)

2.3 Planopzet

De bestaande bedrijfsgebouwen en -bouwwerken, worden gesloopt en er worden twee vrijstaande woningen op het terrein gebouwd. Alle vegetatie op het terrein wordt verwijderd en er wordt grond vergraven. De woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd. Parkeren vindt plaats op eigen erf.

De bestaande bedrijfswoning blijft behouden, maar wordt in dit plan omgezet in een reguliere woning met een woonbestemming. In de nieuwe situatie ontstaan dus drie woonkavels.

Landschappelijke inpassing

In het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1) van de ontwikkeling is rekening gehouden met de Visie ruimtelijke kwaliteit Buitengebied Achtkarspelen, gelijktijdig met het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld (maart 2014). Dit resulteert in een erf dat aan 3 zijden is beplant.

In de toekomstige situatie zijn er 3 nieuwe kavels, maar voor de landschappelijke inpassing wordt de ontwikkeling gezien als 1 geheel.

Aan de zuidzijde van het kavel zal een elzensingel komen van 8-10 meter breed, inclusief de bestaande watergang. De ruimte tussen de kavels krijgen een houtsingel van 3 meter breed. Door deze breedte is een schutting of hekwerk niet nodig om de privacy te waarborgen. Aan de achterzijde van de nieuwe kavels (westkant) zal een houtsingel komen van 5 meter breed.

Omdat hier geen watergang aanwezig is volstaat een houtsingel. Om de relatie met het open landschap, en het besloten karakter van het gebied te behouden, kan deze smaller zijn dan de wenselijke 8 - 10 meter.

Een ruim voorerf is karakteristiek voor de omgeving. Er wordt vanaf de weg een grens aangehouden van 15 meter. Dit is in lijn met kavels in de directe omgeving. Er wordt minimaal 3 meter uit de houtsingel en elzensingel gebleven.

De kaprichting van de nieuw te realiseren woningen zal haaks op de weg worden georienteerd. Kaprichtingen van eventuele bijgebouwen hebben geen specifieke richtingseis, maar de plaatsing van bijgebouwen zal achter het hoofdgebouw worden gesitueerd. De nieuwe kavels zijn +- 1600m² / 1800m² / 2200 m² groot.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit plan raakt geen van de 14 belangen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Op basis hiervan is het project niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de Laddertoets geldt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de laddertoets verder niet doorlopen te worden.

In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan moet wel worden aangetoond dat er een behoefte is voor deze ontwikkeling en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De behoefte aan dit specifieke woningaanbod (ruime kavels) wordt onder andere in paragraaf 3.3.2 nader onderbouwd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2022 in werking treedt. De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.

Voor deze functiewijziging en de toevoeging van één woning is het onderwerp Vitaal van belang. Dit betekent dat de Friese steden, dorpen en het platteland leefbaar zijn en blijven. Dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn, en dat de bereikbaarheid goed is. Een sterke economie ligt hieraan ten grondslag. Deze bedrijfswoning een woonfunctie geven is van belang om ook in dit gebied leegstand te voorkomen.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHHaNijewei89-VO01_0005.png"

Figuur 5. Uitsnede van de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied', behorende bij de Verordening Romte Fryslân

Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat de voorgestelde locatie niet in het 'bestaand stedelijk gebied' van Harkema ligt. Het beleid van de provincie Fryslân is erop gericht om woningbouw mogelijk te maken als de aantallen en de kwaliteit van de woningen in overeenstemming zijn met een door de Provinciale Staten geaccordeerd woonplan.

Buiten bestaand stedelijk gebied is het mogelijk om met de 'Ruimte-voor-ruimte' regeling extra woningen toe te voegen. Met deze regeling is het mogelijk om bestaande beeldverstorende bedrijfsgebouwen of kassen te slopen (minimaal 1.000 m2) en daar één extra woonhuis voor terug te bouwen. De ruimte-voor-ruimte regeling biedt in principe mogelijkheid om één extra woning te ontwikkelen. In dit geval is een tweede woning acceptabel omdat er duidelijk ruimtelijke (verwijderen verpauperde stallen) en milieukundige (opheffen intensieve veehouderij met geurhinder) winst behaald kan worden.

De verordening stelt regels aan onder andere het aspect woningbouw. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

De gemeenten in de regio Noordoost Fryslân en de provincie Fryslân hebben regionale woningbouwafspraken met elkaar gemaakt voor de periode 2020-2025. Op basis hiervan wordt een nieuwe woningbouwprogrammering opgesteld. De regionale woningbouwafspraken met de provincie moeten nog wel worden vastgesteld. Woningbouwplannen die binnen de afspraken vallen, kunnen vooruitlopend op de woningbouwprogrammering doorgang vinden. Dit plan past binnen de afspraken. In paragraaf 3.3.2 wordt dit toegelicht. Daarmee is deze ontwikkeling passend conform de Verordening Romte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Achtkarspelen

In de structuurvisie (vastgesteld op 24 januari 2013) wordt de ruimtelijk-functionele ontwikkeling voor de gemeente beschreven. Deze visie blikt vooruit op de ontwikkelingen in de dorpskernen voor de komende 15 jaar. De leefbaarheid en het samen leven in de dorpen staan centraal in de Structuurvisie. Dit centrale thema is uitgewerkt in verschillende onderwerpen zoals wonen, werken en voorzieningen.

Voor het plangebied zijn vooral de doelstellingen met betrekking tot wonen van belang. De gemeente beschouwt wonen in het algemeen als potentiële economische impuls. Achtkarspelen wil zich verder ontwikkelen als aantrekkelijke woongemeente. Er moeten voldoende woningbouwmogelijkheden komen om de voor de komende jaren voorspelde woningvraag op te vangen.

3.3.2 Woonvisie en woningbouwafspraken

Op 19 november 2020 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025 vastgesteld. De inwoners van Achtkarspelen zijn trots op hun woonomgeving en zijn betrokken bij het reilen en zeilen in hun woonplaats en gemeente. Dat blijkt niet alleen uit het bloeiende verenigingsleven, maar ook uit de betrokkenheid bij het woonbeleid.

De Woonvisie Achtkarspelen is opgesteld samen met alle betrokken partijen op het vlak van het wonen in onze gemeente: Plaatselijke Belangen, huurdersorganisaties, de woningcorporaties, makelaars, ontwikkelaars, hypotheekverstrekkers, zorg- en welzijnspartijen en niet te vergeten onze inwoners. Met elkaar delen we de verantwoordelijkheid om het wonen in onze gemeente en alle dorpen nog prettiger te maken voor huidige en toekomstige bewoners. Hoe gaan we om met initiatieven van particulieren en andere partijen? Hoe garanderen we dat er voldoende betaalbare huurwoningen zijn voor de doelgroep die daar behoefte aan heeft? Hoe zorgen we ervoor dat ouderen langer zelfstandig kunnen wonen op de plek waar zij dat willen? En wat kunnen we doen om starters goed op weg te helpen om de woningmarkt te betreden?

Om daarop een antwoord te geven hebben we een vooruitstrevende visie opgesteld waarin we willen inzetten op:

  • Zorgvuldige inzet op nieuwbouw en daarbij de mogelijkheid van toename van woningen in elk dorp.
  • Investeren in de bestaande voorraad: de kwaliteit van woningen vergroten en woningen met te weinig kwaliteit opruimen.
  • Starters voldoende huisvestingsmogelijkheden bieden door doorstroming te bevorderen.
  • Sterker inzetten op tijdelijke woningbouw om de grootste acute vraagdruk weg te nemen.
  • Inzetten op wonen met zorg.
  • Streven naar leefbare dorpen.


Aan de Woonvisie is een woningbouwprogramma gekoppeld. Het zwaartepunt van de woningbouwplannen ligt in de drie grotere dorpen: Surhuisterveen, Buitenpost en Harkema. De nadruk ligt de komende jaren op binnenstedelijk bouwen. De gemeente weegt bij nieuwbouwplannen af of het plan een aanvulling is op de bestaande voorraad. In het woningbouwprogramma is opgenomen aan welke projecten woningbouwruimte wordt toebedeeld.

De functiewijziging, met het toevoegen van twee woningen die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan oplossingen voor een aantal van de genoemde opgaven. Twee extra woningen op deze locatie is het maximale aantal. Buitenstedelijke woningbouwprojecten worden volgens de nieuwste afspraken alleen ontwikkeld waar binnenstedelijk geen andere optie is maar waar wel aantoonbaar behoefte aan nieuwbouw is (maatwerk). Het plan is toegerekend aan de buitenstedelijke programmering en voldoet aan de actuele woningbouwafspraken.

Onderscheidend aanbod
Deze kavels zijn vanwege omvang en ligging in het bijzonder bedoeld voor mensen die een landschappelijk woonmilieu wensen. En bij voorbeeld paardrijden als hobby hebben. De ruimte, specifiek bedoeld voor woningen, biedt het aanbod dat niet binnen stedelijk gebied is te ontwikkelen.

3.4 Conclusie beleid

Op basis van voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is en invulling geeft aan de relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de randvoorwaarden die voor ieder ruimtelijk plan gelden. Dit zijn met name milieuaspecten.

4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid

Toetsingskader

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Een studie hiernaar vormt een goede toetsing van het aspect bedrijven- en milieuhinder.

Toetsing

In de nieuwe situatie kent het plangebied een milieuhindergevoelige functie (bestemming wonen). In de directe omgeving van het plangebied ligt bedrijventerrein Quakkenburg. Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Ten aanzien van de bestemmingsplanherziening moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de bedrijfsbestemmingen op dit bedrijventerrein (tot milieucategorie 3.1).

Op grond van de VNG-bedrijvenlijst dient er minimaal 50 meter tussen de grens van de dichtsbijzijnde bedrijfsbestemming en de geluidsgevoelige bestemming van de woningen te worden aangehouden. De woonbestemming is gelegen op een afstand circa 67 meter van het bedrijventerrein. Daarmee wordt aan de afstandseis voldaan. Toekomstige ontwikkeling van bedrijven worden niet belemmerd door het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHHaNijewei89-VO01_0006.png"

Figuur 6. De kleinste afstand van de milieuhindergevoelige woonfunctie ten opzichte van bedrijfsbestemmingen

Aanvullend op de hierboven genoemde overwegingen kan worden gesteld dat met het beëindigen van de intensieve veehouderij mogelijke geuroverlast in de huidige situatie verdwijnt. Door de agrarische bestemming (met de aanduiding 'intensief') van de gronden te halen en een woonbestemming aan de gronden te geven, verdwijnt een overbelaste situatie voor wat betreft geur op de dorpsrand van Harkema. De voorgrondwaarde van het bedrijf bedraagt circa 5,6 Ou, waar 2 Ou is toegestaan op de bebouwde kom van Harkema. Het woon- en leefklimaat zal hierdoor verbeteren.

Conclusie

(Milieu)hinder van bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het project.

4.2 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).


Onderzoek

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.

Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbij gelegen hogedruk gasleiding ligt op circa 510 meter van het plangebied en vormt geen belemmering.

Er zijn geen bedrijven / risicobronnen die werken met stoffen die vallen onder de werking van het aspect externe veiligheid die een invloedsgebied hebben op het plangebied. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen extra risico's zodat een nadere analyse niet nodig geacht wordt.


Conclusie

Het bestemmingsplan is voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.3 Bodem

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.


Toetsing

Uit de gegevens van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat er geen informatie voor deze locatie beschikbaar is over bodemonderzoek en/of sanering.


Om duidelijkheid te verkrijgen over de bodemkwaliteit laat de initiatiefnemer een verkennend bodemonderzoek uitvoeren in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.


In het geldende bestemmingsplan is ter plaatse geen beschermingsregime opgenomen ten aanzien van mogelijke archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.4.2 Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.

  • Steentijd - bronstijd: Bij ingrepen groter dan 2.500 m2 beveelt de provincie aan om een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.
  • IJzertijd - middeleeuwen: geen onderzoek noodzakelijk.

De provincie adviseerd om bij ingrepen groter dan 2.500 m2 een archeologisch onderzoek uit te (laten) voeren. De oppervlakte van de te slopen stallen, de werktuigberging, schuur en sleufsilo's bedraagt circa 1.400 m2. Bovendien zijn voor het bouwen van de woningen de bouwmogelijkheden kleiner dan 2.500 m2. De grond is ter plaatse van de opstallen tot op zekere diepte al geroerd, waardoor de kans op het vinden van intacte archeologische waarden klein is. Op basis van deze afweging wordt beredeneerd dat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

4.4.3 Cultuurhistorie

De provincie Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Op de kaart zijn ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische elementen en/of waarden zichtbaar die worden aangetast door de woningbouw.

De uitvoerbaarheid van de voorgenomen woningontwikkeling wordt niet belemmerd door aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.5 Ecologie

4.5.1 Toetsingskader

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

4.5.2 Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport is als Bijlage 1 toegevoegd.

Soortenbescherming

Beschermde plantensoorten zijn niet bekend uit de directe omgeving van plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten zoals de huismus en gierzwaluw waargenomen. De bedrijfsgebouwen bevatten geen geschikte nestgelegenheid of afgesloten ruimtes onder het dak voor huismussen en gierzwaluwen. Gezien de lage invlieghoogte van de schuren, zijn deze niet geschikt voor vleermuizen. Overige invliegopeningen zijn niet in de schuren aanwezig.

Gebiedsbescherming

Voor een dergelijke stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat gebieden niet worden aangetast door stikstofdepositie als gevolg van het plan (i.v.m de uitspraak RvS van 29 mei 2019). Het plan maakt realisatie van twee woningen mogelijk. Bij zulke kleinschalige ontwikkelingen betekent het in veel gevallen dat geen sprake is van overschrijding van de geldende norm. De norm is, naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State, dat nieuwe ontwikkelingen tijdens de bouwfase en het toekomstige gebruik niet meer dan 0,00 mol per hectare per jaar stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden mogen bijdragen.


Op het moment dat er gebouwen worden gesloopt of gebouwd en/of delen van het terrein opnieuw worden ingericht, moeten de effecten van het plan voor de gebiedsbescherming als bedoeld in de Wet natuurbescherming in kaart gebracht worden. Daarvoor zou dan een stikstofdepositieberekening uitgevoerd moeten worden met behulp van het model Aerius. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb.


Stikstof

Om te beoordelen of een AERIUS-berekening moet worden uitgevoerd heeft het Rijk de handreiking ‘Woningbouw en AERIUS’ beschikbaar gesteld. Deze handreiking helpt om de stikstofdepositie van woningbouwprojecten in kaart te brengen.

De algemene conclusie is dat bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. Voor projecten met een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. In de andere gevallen op kortere afstand van een Natura 2000-gebied en/of voor de bouw van meer woningen waarbij de depositie mogelijk hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar is alsnog een AERIUS berekening nodig.

Voor de aanlegfase is geen stikstofberekening noodzakelijk, omdat op grond van de Wet stikstofreductie en natuurherstel geen vergunning nodig is voor de eventuele tijdelijke stikstofdepositie die tijdens de bouwfase wordt gerealiseerd.

Uit figuur 3 blijkt dat bij de aanleg en het gebruik van 50 woningen op een afstand van 10 kilometer van het natuurgebied er (indicatief) sprake is van 0,00 mol/ha/haar. Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied ligt op een afstand van 11 kilometer van het plangebied.

Gelet op de handreiking 'Woningbouw en Aerius' en de maximale toelaatbare emissie per jaar op de locatie is een Aerius berekening niet nodig. Er is dus ook geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.

4.5.3 Conclusie

Gezien de terreinomstandigheden en de aard van het plan staat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.6 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Watertoets
De waterbeheerder in het plangebied en in de directe omgeving hiervan is Wetterskip Fryslân. Op 11 mei 2021 is de digitale watertoets aangevraagd en uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de korte watertoetsprocedure van toepassing is, omdat het verhard oppervlak niet toeneemt. Het advies naar aanleiding van de watertoets is als bijlage in dit bestemmingsplan opgenomen ().

4.7 Geluidhinder

Toetsingskader
De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.


Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing
De locatie ligt binnen een 30 km/uur-zone waardoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. De Betonwei (80 km/uur) ligt op een afstand van circa 400 meter tot de plangrens. Het plangebied ligt buiten de geluidszone van deze weg. Daarnaast geldt dat de situatie vanwege wegverkeer en de overige bedrijven niet veranderd en er geen toename is van verkeersbewegingen. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijk ordening.



Conclusie

Geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het realiseren van de woning.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing
Er worden middels onderhavig plan geen nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Verkeer en parkeren

Toetsing

Met het voornemen wordt het gebruik gewijzigd van bedrijfsdoeleinden naar wonen (toevoeging van twee woningen. Aangenomen wordt dat voor de woonbestemming maximaal hetzelfde aantal ritten per dag zal plaatsvinden waardoor de ontwikkeling geen significante toename van de verkeersgeneratie als gevolg heeft. Het staken van de intensieve veehouderij heeft een vermindering van zwaar verkeer op de buurt tot gevolg. Er treden geen nieuwe effecten op.

Voor wat betreft de wegcapaciteit van de Nijeweiis het aannemelijk te stellen dat deze voldoende is in relatie tot voorliggend plan. Op het eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig voor parkeren van zowel bewoners als bezoekers.

Conclusie

Voorliggend voornemen levert dan geen verkeerskundige problemen op en is wat betreft dit aspect uitvoerbaar.

4.10 M.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggende ruimtelijke onderbouwing is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

De ontwikkeling die met voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van twee woningen. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Bovendien verdwijnt met het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid om op de locatie een bedrijf te vestigen of in stand te houden. Redelijkerwijs kan worden gesteld dat de milieusituatie niet verslechterd met deze ontwikkeling. Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande afdoende aan de orde geweest.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bestemmingswijziging mogelijk voor de realisatie van twee woningen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de juridische aspecten van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Het digitale bestemmingsplan

In aansluiting op de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op 1 juli 2008, en de RO-standaarden, op 1 juli 2013, is bij het opstellen van het bestemmingsplan de genoemde wet- en regelgeving toegepast. De RO-standaarden bestaan uit: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI 2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP 2012).

Inhoud bestemmingsplan

Op grond van artikel 3.1.3 en artikel 3.1.6 van het Bro bestaat een bestemmingsplan uit:

  • 1. bestemmingen die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • 2. regels die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • 3. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • 4. wanneer nodig uitwerkings- en wijzigingsregels en afwijken bij een omgevingsvergunning.


Daarbij is een bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Hierin is de gemaakte keuze van de bestemmingen uiteengezet en zijn de resultaten van de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen. Ook de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zijn in de toelichting opgenomen alsook de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken is in deze toelichting uiteengezet. Daarbij zijn in de toelichting ook de inzichten in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen.


Additionele voorzieningen

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, paden, parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat gold op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo. In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.

Woningaanpassing

Middels een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt ten behoeve van minder-validen en zorgbehoeftigen extra mogelijkheden voor de bouw van aan- en uitbouwen/woningaanpassing geboden. Zo kan men langer in de woning blijven wonen. Wel dient de behoefte aan extra woonruimte voldoende aannemelijk te worden gemaakt. Voorwaarde is verder dat men op grond van een wettelijke regeling (nu Wmo) in aanmerking komt voor een financiële bijdrage. Ook kan worden gedacht aan een verklaring van een arts van de GGD.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn regelingen opgenomen voor de bestemmingsplanprocedure. In deze procedure zijn de volgende fases onderscheiden.

Voorbereidingsprocedure

Voor het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan wordt door de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande situatie, de ruimtelijke ontwikkelingen en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt het voorontwerpbestemmingsplan voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro beschikbaar aan de betreffende besturen en diensten. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de reactie van de gemeente op de op- en aanmerkingen uit overleg- en inspraakreacties opgenomen.

Vaststellingsprocedure

Na een aankondiging in de Staatcourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen twaalf weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan vast. Wanneer noodzakelijk kan de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vaststellen.

Beroepsprocedure

Het vaststellingsbesluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Wanneer door de Inspectie leefomgeving en transport (voormalige VROM-inspectie) of Gedeputeerde Staten een zienswijze is ingediend die niet volledig is overgenomen of wanneer het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld, moet het vaststellingsbesluit zes weken na het besluit bekend worden gemaakt en moet het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Binnen zes weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en de mogelijke zienswijze van de Inspectie leefomgeving en transport of Gedeputeerde Staten volledig is overgenomen wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad binnen twee weken na het besluit bekend gemaakt. Ook het vastgestelde bestemmingsplan wordt binnen deze periode ter inzage gelegd.

5.3 Bestemmingen

Wonen

De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen. Voor de maatvoering van de gebouwen en bouwwerken is aangesloten bij de regels zoals die in de plansystematiek Buitengebied Achtkarspelen gelden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de initiatiefnemer gedragen. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst ondertekend.


Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg omwonenden

De initiatiefnemer heeft met de omwonenden tweemaal gesproken over de plannen om de intensieve veehouderij te vervangen door twee woningen. Zij zijn over het algemeen positief over de plannen. Een aantal van hen heeft aangegeven achter het plan te staan, mits het niet meer dan twee extra woningen worden.

Inspraak en (voor)overleg

PM



Tervisielegging ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken. De op het planvoornemen verkregen reacties worden beantwoord in het kader van de vaststelling van het plan.