direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Partiële herziening bestemmingsplan Surhuisterveen, Vierhuisterweg Boskbei
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.PHSvBoskbei14-VO01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij Surhuisterveen wordt de woonwijk 'Vierstromenland' ontwikkeld. In het bestemmingsplan is voor het noordelijk deel van de wijk de verkaveling en de infrastructuur vastgelegd. Aan de meest westelijk gelegen woonstraat, de Boskbei, zijn op basis van het bestemmingsplan uitsluitend vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen toegestaan. Vanwege de gebleken marktvraag naar woningen uit een iets lager segment, wil de ontwikkelaar in plaats van drie twee-onder-één-kap woningen, twee drie-onder-één-kap woningen realiseren.

De gemeente Achtkarspelen wil medewerking verlenen aan de gewenste situatie door het opstellen van een partiële herziening van het bestemmingsplan.

1.2 Begrenzing plangebied

De ontwikkeling vindt plaats in het noordwesten van Surhuisterveen. Het plangebied betreft een strook van zes kavels aan de oostzijde van de Boskbei. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSvBoskbei14-VO01_0001.png"

Figuur 1. De globale ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied valt in het bestemmingsplan 'Surhuisterveen, Vierhuisterweg'. Het is hierin bestemd voor 'woondoeleinden II'. Deze bestemming heeft betrekking op nieuw woongebied. Het totale aantal woningen binnen de bestemmingsvlakken is vastgelegd op 58. Op de plankaart is onder andere het maximum aantal woningen aaneen vastgelegd. Voor het plangebied geldt dat er maximaal twee woningen aaneen mogen worden gebouwd. In het plan zijn geen mogelijkheden opgenomen hiervan af te wijken. Het bouwen van twee blokken van drie-aaneen-gebouwde woningen is daarom op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk.

Deze partiële herziening heeft als doel om de gewenste woningbouwontwikkeling binnen de huidige verkaveling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen getoetst aan het relevante beleid. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en gewenste ontwikkelingen

2.1 Huidige situatie

De woonwijk Vierstromenland wordt sinds 2006 aan de noordwestzijde van Surhuisterveen ontwikkeld. De wijk ligt ten westen van de noordelijke invalsweg, de Vierhuisterweg, waarop ook de hoofdontsluiting plaatsvindt. De wijk wordt gefaseerd ontwikkeld. In het noordelijk deel zijn de gronden bouwrijp gemaakt en is de infrastructuur gerealiseerd. Een deel van de kavels is inmiddels ingevuld met vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Het zuidelijk deel van de wijk bestaat nog uit grasland. Hiervoor is in het bestemmingsplan een uit te werken woonbestemming opgenomen.

De wijk bestaat uit een aantal eilanden van woonkavels in een waterrijke structuur. Deze herziening heeft betrekking op de westzijde van één van de 'eilanden', gelegen aan de Boskbei. Deze kavels zijn nog niet ingevuld. Hier waren drie blokken twee-onder-één-kap woningen gepland. Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSvBoskbei14-VO01_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto plangebied

2.2 Gewenste situatie

Omdat de vraag en het aanbod voor twee-onder-één-kap woningen niet in verhouding is, wil de ontwikkelaar op de locatie drie-onder-één-kap woningen realiseren. Het totaal aantal woningen wijzigt niet. Er worden twee blokken van drie woningen mogelijk gemaakt in plaats van drie blokken van twee. De gewenste situatie binnen het plangebied is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSvBoskbei14-VO01_0003.png"

Figuur 3. Gewenste inrichting plangebied

2.3 Ruimtelijke gevolgen

De nieuwe woningen passen naadloos in de hoofdopzet van de woonwijk. De woningen worden gebouwd binnen de bestaande verkaveling. Het aantal woningen neemt ook niet toe, waardoor de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de verkeerssituatie. Vóór de zes woningen worden zes parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast is er bij de hoekwoningen ruimte voor het parkeren op eigen terrein. Er is dus voorzien in parkeergelegenheid voor 10 auto's voor zes woningen (1,7 parkeerplaats per woning). Volgens de kencijfers van het CROW (publicatie 317) is er een behoefte van 1,6 tot 2,4 parkeerplaatsen per woning. Er wordt dus voldaan aan de norm.

Deze herziening heeft daardoor minimale ruimtelijke gevolgen, mits de nieuwe woningen worden ingepast in het karakter van de woonwijk. Voor de gehele wijk is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin een algemeen wensbeeld is bepaald en dat waar nodig via welstandscriteria is geborgd. De zone waarin het plangebied ligt is welstandsvrij. Hier geldt dus een lager ambitieniveau.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', vastgesteld op 13 december 2006. Het Streekplan zet in op de versterking van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik.

Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt regels aan bestemmingsplannen. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied ligt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijk functies voor zover deze naar aard en omvang passen binnen bij de kern. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 'Samen leven in Achtkarspelen'

Op 24 januari 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Samen leven in Achtkarspelen' vastgesteld. Deze visie blikt vooruit op de ontwikkelingen in de dorpskernen voor de komende 15 jaar. De leefbaarheid en het samen leven in de dorpen staan centraal in de Structuurvisie. Dit centrale thema is uitgewerkt in verschillende onderwerpen zoals wonen, werken en voorzieningen.

Achtkarspelen wil zich verder ontwikkelen als aantrekkelijke woongemeente. Er moeten voldoende woningbouwmogelijkheden komen om de voor de komende jaren voorspelde woningvraag op te vangen. Het doel van deze herziening is het kunnen inspelen op de marktvraag. Dit is in overeenstemming met de Structuurvisie.

Concept woonvisie

De nieuwe Woonvisie helpt de gemeente regie te voeren over de woningbouwontwikkeling en ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad. In de visie wordt het zwaartepunt van woningbouw in de drie grote kernen (Surhuisterveen, Buitenpost en Harkema) gelegd. Deze herziening maakt ten opzichte van het huidige bestemmingsplan geen nieuwe woningen mogelijk en past dus in het beleid zoals beschreven in de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan de omgevingsaspecten. Hier wordt uitgegaan van het geldende bestemmingsplan, waarin het plangebied al is bestemd voor het bouwen van zes woningen.

4.1 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor dit plan is de regelgeving ten aanzien van wegverkeerslawaai van belang.

Hoewel het bouwen van woningen binnen het plangebied al mogelijk is, moet wel getoetst worden aan de Wgh. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan is de wetgeving gewijzigd en zijn verkeersintensiteiten mogelijk anders.

De bebouwde kom van Surhuisterveen, waaronder de wegen rondom het plangebied, liggen in een zone met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Op de Vierhuisterweg (tot de rotonde met de Boskbei) geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur. Deze weg heeft een geluidszone van 200 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied ligt buiten deze zone. Het is daarom niet nodig om de geluidsbelasting op de woning te bepalen.

In het kader van het bestemmingsplan Surhuisterveen - Vierhuisterweg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de contour van de voorkeursgrenswaarde op circa 50 meter uit de weg ligt. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour. Hoewel het onderzoek is verouderd kan wel met zekerheid worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Vanuit het aspect geluid bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Ten noorden van het plangebied ligt een veldsportcomplex (categorie 3.1) dat een richtafstand van 50 meter heeft. Tussen de woningen een het complex liggen een brede watergang en een weg. De feitelijke afstand is circa 55 meter. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand. Er is dus sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt voor van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

De locatie waarop de woningen worden gebouwd is al geschikt bevonden voor woningbouw. Er is geen sprake van een verdachte locatie, waardoor het niet nodig is om in het kader van deze herziening bodemonderzoek uit te voeren.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten.

Voor een inzicht in de aanwezige risicobronnen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied zich niet binnen het invloedsgebied van risicobronnen bevindt. Bovendien heeft de herziening geen invloed op de veiligheidssituatie. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor dit plan.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Veranderingen in de luchtkwaliteit worden grotendeels veroorzaakt door de toename van het verkeer. Als aannemelijk is dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor een project. In dit geval is er van een feitelijke of dreigende overschrijding geen sprake. In de provincie Fryslân zijn de achtergrondconcentraties PM10 en NO2 laag.

Dit plan stelt een kwalitatieve wijziging van een woonprogramma voor. Dit heeft geen enkele invloed op de luchtkwaliteit. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan daarom geen belemmeringen voor dit plan.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming is voor dit bestemmingsplan niet aan de orde. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en bovendien niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Ook worden er geen milieubelastende functies voorgesteld.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft een braakliggende kavel in een woonwijk die in ontwikkeling is. De kavel is al geschikt bevonden voor de ontwikkeling van woningbouw. Er is sprake van een verstoord gebied waar verschillende woningen in aanbouw zijn. Het is niet aannemelijk dat het plangebied een waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Het plan veroorzaakt geen conflicten met de Flora- en faunawet.

Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

4.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân.

Belangrijke aspecten die invloed hebben op de waterhuishouding zijn ingrepen aan watergangen, de toename van het verhard oppervlak en de afvoer van hemel- en afvalwater vanaf het perceel. Daarnaast zijn de kenmerken van het watersysteem in het gebied van belang.

Deze herziening stelt herverkaveling voor, waarbij geen sprake is van effecten op de waterhuishouding. De uitgangspunten die voor het gehele plan Vierstromenland gelden, zijn ook hier van toepassing.

4.8 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Het plangebied heeft een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten. Onderzoek is alleen nodig bij grootschalige ingrepen van meer dan 5.000 m2. Het plangebied heef teen oppervlakte van ruim 3.000 m2. Bovendien is de locatie al geschikt bevonden voor woningbouw.

Het beleid geeft dus aan dat het niet noodzakelijk is een archeologisch onderzoek uit te voeren. Indien bij bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht.

4.9 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het stedenbouwkundig ontwerp van de woonwijk Vierstromenland zijn de landschappelijke kenmerken als uitgangspunt gehanteerd. Dit project voegt zich in de vastgelegde verkaveling voor de woonwijk. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen kabels, leidingen of zones die een beperking vormen voor dit project.

4.11 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2.

In dit geval vinden de ontwikkelingen niet plaats in gevoelig gebieden, omdat er geen sprake is van een Nationaal Landschap, een beschermd natuurmonument, een Natura 2000 gebied, een watergebied van internationale betekenis of van een kern- of natuurontwikkelingsgebied of verbindingszone binnen de EHS. Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planmer uit te voeren. De voorgaande paragrafen hebben aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu hebben. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Systematiek

Het plan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Additionele voorzieningen

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Woningaanpassing

Middels een algemene afwijkingsbevoegdheid (Artikel 6) wordt ten behoeve van mindervaliden en zorgbehoeftigen extra mogelijkheden voor de bouw van aan- en uitbouwen/woningaanpassing geboden. Zo kan men langer in de woning blijven wonen. Wel dient de behoefte aan extra woonruimte voldoende aannemelijk te worden gemaakt. Voorwaarde is verder dat men op grond van een wettelijke regeling (nu Wmo) in aanmerking komt voor een financiële bijdrage. Ook kan worden gedacht aan een verklaring van een arts van de GGD.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen. De bestemmingen zijn qua systematiek afgestemd op de meest recente actualisatieplannen van de gemeente Achtkarspelen. Qua bouwmogelijkheden is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Surhuisterveen, Vierhuisterweg.

In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

Tuin

De op de openbare ruimte gerichte delen van de kavels zijn bestemd als 'Tuin'. Dit betreft een deel van het erf bij een woning waar geen gebouwen zijn toegestaan. Wel zijn onder voorwaarden erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk.

Wonen - 2

Het bouwen van woningen en bijgebouwen is mogelijk binnen de bestemming 'Wonen - 2'. Deze bestemming is inhoudelijk afgestemd op de bestemming 'Woondoeleinden II' zoals opgenomen in het 'moederplan' en systematisch conform de huidige standaarden.

Over het gehele bestemmingsvlak ligt een bouwvlak. Op de verbeelding is aangegeven dat de maximale goothoogte 6 meter mag bedragen, dat de dakhelling minimaal 30 graden moet bedragen en dat er maximaal 3 woningen aaneen mogen worden gebouwd. In de regels is opgenomen dat maximaal 6 woningen gebouwd kunnen worden.

De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van de kavels. In principe is een oppervlakte van 75 m2 mogelijk, maar bij kavels groter dan 500 m2 is 100 m2 toegestaan.


Naast het wonen is in ondergeschikte mate ruimte voor aan huis verbonden beroepen of bedrijven, waaronder de verkoop van goederen via internet. Voor deze activiteiten is een aantal voorwaarden opgenomen om te waarborgen dat deze passend zijn binnen het woongebied.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De aanleiding voor het plan is de uitblijvende vraag naar vrijstaande of halfvrijstaande woningen, waarmee de locatie niet verkoopbaar is gebleken. Het plan draagt dus bij aan de financiële haalbaarheid van het woningbouwproject als geheel.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is tussen de gemeente en de projectontwikkelaar een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin de afspraken en verplichtingen van beide partijen zijn vastgelegd. Er wordt van het vaststellen van een grondexploitatieplan afgezien.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Dit plan maakt een beperkte herverkaveling van een al voor woningbouw bestemde locatie mogelijk. Hiermee spelen geen grote maatschappelijke belangen.

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure.

Over het voorontwerp van het bestemmingsplan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt tevens voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Vervolgens ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Eenieder kan tijdens deze periode een zienswijze indienen.

Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Na ter inzage legging besluit de gemeenteraad over de eventuele zienswijzen en de vaststelling van het plan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.