direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verplaatsing AVEK
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Avek BV en Avek Foam International zijn twee bedrijven, die onderdeel uitmaken van Avek Holding. Bij Avek Foam International worden polyether- en koudschuimen geproduceerd, voor o.a. meubels zoals banken, tuinstoelkussens, matrassen en valmatten. Avek BV produceert boxsprings, bedden en matrassen. Dit bestemmingspaIn heeft betrekking op Avek BV (hierna Avek), gevestigd aan de Groningerstraat 98 te Surhuisterveen.

Beddenfabriek Avek heeft plannen om de huidige fabriek met het kantoor aan de Groningerstraat 98 te gaan verplaatsen naar een perceel grond ten oosten van de Groningerstraat 124 in Surhuisterveen. De huidige fabriek is sterk verouderd. Om de fabriek toekomst- en concurrentiebestendig te maken heeft de directie van Avek besloten een nieuwe productiefaciliteit met bijbehorende kantoren te gaan realiseren. Vanuit de visie van Avek kan op de huidige locatie de beoogde nieuwbouw niet worden gerealiseerd.

Op de huidige locatie vinden in hoofdlijnen de volgende activiteiten plaats:

  • Productie van stalen projectbedden
    • 1. Metaalbewerking: lassen, buigen, zagen
    • 2. Poedercoaten van staal
      • a. Wassen
      • b. Coaten
      • c. Drogen
  • Assemblage van matrassen
    • 1. Lijmen van matraskern met smeltlijm
    • 2. Samenstellen matras
      • a. Kern van diverse materialen (kunststoffen en stalen vering)
      • b. Tijk van textiel
  • Assemblage van boxsprings
    • 1. Houtbewerking frame
    • 2. Maken van hoezen (atelier)
    • 3. Stoffering

Op de nieuwe locatie worden nagenoeg dezelfde activiteiten uitgevoerd als in de huidige situatie. Het poedercoaten zal echter worden uitbesteed.

De ligging van de nieuwe locatie is weergegeven in paragraaf 1.2. De totale locatie zal worden inbestemd ten behoeve van Avek. Voor een gedeelte van de gronden geldt dat deze gronden voorlopig nog in gebruik blijven als sportvoorziening. De uitbreiding op deze gronden is op een later moment (verwachting 2028) voorzien (zie paragraaf 2.2). Het op te stellen bestemmingsplan maakt de totale ontwikkeling mogelijk.

Om de ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0001.jpg"
Figuur 1. Ligging huidige beddenfabrief (rood kader) en nieuwe locatie (groen kader).

1.3 Planologische situatie

Het vigerende planologische regime betreft de beheersverordening “Beheersverordening dorpen Achtkarspelen”. Deze beheersverordening is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juni 2016. Op grond van deze beheersverordening zijn voor het plangebied de bestemmingen 'Groen' en Sportdoeleinden (sport). Het gebruik van de gronden en het bouwen ten behoeve van Avek past niet binnen de huidige beheersverordening. In figuur 2 is een uitsnede van de plankaart ingevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0002.png"
Figuur 2. Huidige planologische situatie

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op de toetsing van het planvoornemen aan het relevante beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente. Hoofdstuk 3 betreft de uiteenzetting van de omgevingsaspecten die voor de planontwikkeling van belang zijn. In hoofdstuk 4 is de juridische toelichting op dit bestemmingsplan opgenomen. Hoofdstuk 5 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid van de plannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat grotendeels uit een voormalig bosperceel. Het bos is in februari 2020 gekapt en momenteel braakliggend. Het terrein is geëgaliseerd. Ook valt een sportterrein met een voetbalveld en een strook gras (een uitloopstrook) binnen het plangebied.

2.2 Nieuwe situatie

De gemeente Achtkarspelen is met Avek, sinds 1927 producent van bedden, in gesprek over nieuwbouw van de beddenfabriek. De huidige fabriek is sterk verouderd. Om de fabriek toekomst- en concurrentiebestendig te maken heeft de directie van Avek. besloten een nieuwe productiefaciliteit met bijbehorende kantoren te gaan realiseren. Vanuit de visie van Avek kan op de huidige locatie aan de Groningerstraat 98 de beoogde nieuwbouw niet te worden gerealiseerd. Avek heeft een aantal nieuwbouwlocaties onderzocht in Surhuisterveen en in de regio. Inmiddels heeft Avek besloten, in goed overleg met de gemeente, de voorgenomen bedrijfsverplaatsing onder voorwaarden te gaan realiseren in Surhuisterveen. De locatie die men hierbij voor ogen heeft is het voormalige bosperceel (kadastraal bekend als gemeente Surhuizum 00 sectie B perceelnr. 9249) liggend aan de Groningerstraat ten oosten van de Groningerstraat 124 te Surhuisterveen. Dit perceel grenst aan het sportpark De Ketting.

In eerste instantie zal de nieuwbouw plaatsvinden op de gronden tot aan sportpark De Ketting (fase 1). Avek verwacht in de toekomst door te groeien waarbij de gronden behorende bij fase 1 op termijn te klein zijn voor een verdere uitbreiding van de fabriek. Bij de bedrijfsverplaatsing naar het aangegeven terrein hebben de gemeente en Avek afgesproken dat Avek op termijn (verwachting is 2028) de mogelijkheid heeft om de verwachte uitbreiding te kunnen realiseren op het gebied ten oosten van de beoogde nieuwbouwlocatie richting de Rooilijn (fase 2). Dit is het gebied waar momenteel het kunstgrasveld ligt van sportpark De Ketting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0003.jpg"
Figuur 3. Fases ontwikkeling. Fase 1 is aangeduid met rood kader en fase 2 is aangeduid met oranje kader.

Avek koopt deze gronden van de gemeente onder de voorwaarde dat de gemeente de komende acht jaar gebruik kan blijven maken van het kunstgrasveld. Met aankoop van het sportveld wordt de toekomstige uitbreiding van Avek gewaarborgd.

De inrichtingsschets van de totale ontwikkeling en een impressie van de uitwerking fase 1 is weergegeven in figuren 4 en 5. De inrichtingsschets is bijgevoegd als Bijlage 1 en meerdere impressiebeelden zijn opgenomen in Bijlage 2.

Het duurt overigens nog enige tijd voordat Avek op de nieuwe locatie zit. De verwachting is dat in het voorjaar van 2022 met de bouw van de nieuwe fabriek wordt gestart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0004.png"
Figuur 4. Inrichtingsschets (Bron: Studio Ska)

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0005.png"
Figuur 5. Impressie (bron: architectuurstudio SKA).

Huidige locatie

De verplaatsing van het bedrijf heeft prioriteit. Naast de bedrijfsverplaatsing wordt nagedacht over de herinvulling van de huidige locatie. Voor de huidige locatie is in de woningbouwprogrammering opgenomen dat er maximaal 40 woningen gerealiseerd mogen worden. Er heeft een regionale woningmarktanalyse 2020-2030 plaatsgevonden. Hieruit volgt dat het wenselijk is om een mix van grondgebonden woningen te realiseren. Daarnaast zal de initiatiefnemer een woningmarkt onderzoek gedaan uitvoeren waaruit blijkt welk segment nu gewenst is. Bij de nadere uitwerking van de locatie zal definitief bepaald worden welke segmenten gerealiseerd worden. Op het moment dat de plannen voor de huidige locatie meer concreet worden zal hier een separate procedure voor doorlopen worden.

2.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten

De kavel is gelegen aan de Groningerstraat, het is één van de hoofdwegen die naar het centrum van Surhuisterveen leidt vanuit de provinciale weg De Scheiding. Doordat deze kavel samen met de kavel aan de overzijde het eind/begin van het industriegebied aanduidt zal de bebouwing langs deze weg worden aangemerkt als een zichtlocatie. Dat betekent dat er een verantwoordelijkheid is om een representatieve uitstraling te ontwerpen aan de (bedrijfs)bebouwing.

Aansluiten aan beeldkwaliteitsplan Lauwerskwartier
Bij de ontwikkeling van fase 1 wordt aangesloten op de naastgelegen eisen van het Lauwerskwartier zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan hiervan. Belangrijke elementen hierin zijn;

  • De bebouwing op de zichtlocaties langs de Groningerstraat geeft zoveel mogelijk een wandwerking. Deze bebouwing heeft een overheersend kleurgebruik in gedekte kleuren. Het gaat dan om natuurlijke, gedekte kleuren (grijs, groen en bruin) en niet om sprekende, actieve kleuren (rood);
  • De gevels die naar de Groningerstraat zijn gericht moeten een open karakter hebben, waarbij de functie van de gebouwen zichtbaar wordt gemaakt. Daarbij is van belang, dat er langs deze wegen geen 'achterkantsituaties' ontstaan. Uit de materiaalkeuze van de muren/wandbedekking en uit de opmaak moet een gezichtsbepalende expressie blijken;
  • Bouwen in de voorgevelrooilijn.

(landschappelijke) inpassing
De kavelgrenzen richting het sportterrein zowel in de zuidelijke- als oostelijke richting moeten groen worden ingepast door bomen, struiken en/of singels. Dit om de privacy voor de sport als voor de bedrijfsvoering te waarborgen. De oostelijke richting moet ook mee worden genomen in de inpassing om te zorgen dat dit geen nadelig effect heeft op het gebruik van het naastgelegen sportveld, ongeacht de tijdelijkheid van dit enkele sportveld.

Richting de bewoners aan de westelijke zijde van de kavel zal er een overgang moeten zijn in de vorm van begroeiing. Welke vorm van begroeiing is nader te bepalen maar de privacy van de naastgelegen woningen moet niet in het geding raken. Hier zijn tevens koppelkansen te maken met overige zaken zoals het verminderen van geluidsoverlast.

Oprit/entree
De oprit/entree tot het bedrijventerrein zal in de uiteindelijke situatie zoveel mogelijk richting het oosten van de kavel moeten worden gerealiseerd. Zolang fase 2 nog niet is gerealiseerd zal de oprit/entree aan de westzijde gesitueerd zijn. Dit om overlast te voorkomen bij omwonenden en opritten niet tegenover elkaar te zetten wat kan bijdragen aan een onveilige verkeerssituatie. De ontsluiting op het potentieel uitbreidingsgebied moet binnen de kavels worden opgelost of via de 'Rooilijn'.

Welstandsnota Ontwerpprincipes Achtkarspelen 2020
De welstandscriteria van deelgebied '3.4 -  Bedrijventerreinen Achtkarspelen' zijn hier van toepassing. Het projectgebied bevindt zich op één van de entree-route naar de kern Surhuisterveen. Vanuit de welstandsnota wordt er verwacht dat er extra aandacht besteed wordt aan vormgeving. Hierbij wordt aansluiting gezocht met een aantal beeldkwaliteitsplan aspecten uit het 'beeldkwaliteitsplan Lauwerskwartier', zie hiervoor bovenstaande punten.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan relevant beleidskader

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In navolgend hoofdstuk heeft toetsing aan de voor het plan relevante beleidskaders plaatsgevonden.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Het betreft hier de verhuizing van een bestaand bedrijf naar een binnenstedelijke locatie waarbij de huidige locatie naar wonen wordt getransformeerd. Het bedrijf is sinds 1927 in Surhuisterveen gevestigd en wil hier blijven. In de directe omgeving is geen passende bedrijfskavel beschikbaar.

Convenant Bedrijventerreinen Noordoost Fryslân 2018-2025
Met deze afspraak, aan te merken als het regionale bedrijventerreinenplan, wordt invulling gegeven aan artikel 4.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte Fryslân 2014. In deze afspraken gaat het om bedrijventerreinen van 1 ha of meer. Individuele bedrijven die willen uitbreiden of een nieuwe locatie zoeken van minder dan 1 ha, vallen buiten de afspraken en worden op grond van bestaand beleid van gemeente en provincie beoordeeld. Op deze wijze kan werkgelegenheid in de dorpen worden gefaciliteerd voor die bedrijven die daaraan 'verbonden' zijn. Solitaire bedrijfsvestigingen van meer dan 1 ha zijn wel onderdeel van de afspraken.

Het zwaartepunt voor een adequaat vestigingsbeleid in Noordoost Fryslân ligt bij het faciliteren van de uitbreidingsvraag/hervestigingsvraag van het bestaande bedrijfsleven en het faciliteren van starters en doorgroeiers. In de regio Noordoost Fryslân ontstaan zo nu en dan situaties waar er sprake is van grotere bedrijfsverplaatsingen. In de regio zijn beperkt grotere kavels beschikbaar in Dokkum en (zouden beschikbaar moeten zijn aan het Prinses Margrietkanaal). Om een bedrijf in de regio te houden (met de daaraan verbonden werkgelegenheid) is aanvullend maatwerk nodig. Dat vraagt een constructieve samenwerking tussen de gemeenten en provincie enerzijds en het bedrijf anderzijds, welke gericht is op het behoud van het bedrijf voor de regio. Naast Dokkum komen hiervoor de regionale kernen Burgum en Surhuisterveen en Hallum (met de aanwezige industrie) vooral in aanmerking.

Het plan voorziet in de verhuizing en uitbreiding van een bestaand bedrijf waarbij de vergroting onder de 1ha blijft. De gemeente acht het van groot belang dat het bedrijf in Surhuisterveen gevestigd blijft. Op bestaande bedrijventerreinen in de regio is een dergelijk ruimtebeslag niet aanwezig. In overleg met Avek, de gemeente en provincie is een locatiestudie uitgevoerd om te zoeken naar een nieuwe locatie. De toekomstige uitbreiding van de nieuwe locatie sluit aan op het bedrijventerrein Lauwerskwartier. Ook qua logistiek is dit een logische keuze aangezien het andere bedrijf van Avek aan de overzijde zit. Door het toepassen van maatwerk wordt behoud van het bedrijf in de regio mogelijk gemaakt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag stond centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

Surhuisterveen is in de omgevingsvisie aangeduid als regionaal centrum. Regionale centra hebben een compleet aanbod aan lokale en bovenlokale voorzieningen voor het omliggende gebied. Ze hebben een belangrijke functie voor de leefbaarheid en voor de bereikbaarheid van diverse voorzieningen in hun regio’s. Het is primair aan gemeenten om invulling te geven aan een sterke positie van regionale centra. Regionale centra hebben een opvangtaak voor diverse categorieën (zeer) kleine tot middelgrote bedrijven met een bijbehorende mogelijkheid voor bedrijventerrein op voorraad. Passend bij de aard en schaal van regionale centra richten de opvangmogelijkheden zich op bedrijven in het lichte en modern-gemengde segment. Regionale centra zijn met deze ruimte in staat om hun bijdrage aan een economisch vitaal platteland waar te maken. Een gepaste voorraad van bedrijventerrein bij de regionale centra is van belang om adequaat en tijdig op de behoeften van bedrijven in te kunnen spelen, zowel kwantitatief als kwalitatief.

De omgevingsvisie gaat uit van het maken van regionale afspraken met gemeenten over programma’s voor bedrijventerreinen; mede als onderbouwing van de behoefte voor Ladder duurzame verstedelijking. Regionale afstemming is nodig om overaanbod/leegstand, ongewenste concurrentie en onnodig ruimtebeslag te voorkomen. Deze afspraken leveren bovendien de onderbouwing op voor toepassing van de Ladder duurzame verstedelijking bij afzonderlijke ruimtelijke plannen.

Op het uitgangspunt van het maken van regionale afspraken tussen gemeenten over programma’s voor bedrijventerreinen is in paragraaf 3.1.3 reeds ingegaan. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. Op 18 februari 2015 is de 1e partiële herziening van de verordening (Romte foar Sinne) en op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 inwerking getreden.

In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. Uit de verordening Romte is artikel 4 Werken van toepassing.

4.1 Programmering bedrijventerreinen en kantorenterreinen
4.1.1

  • 1. Een ruimtelijk plan kan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten voor een of enkele bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • a. er is sprake van een directe, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de overige kern, de bedrijfsconcentratiekern, het regionaal of het stedelijk centrum;
    • b. aangetoond is dat de behoefte waarin wordt voorzien niet inpasbaar is op een bestaand bedrijfsterrein of een in ontwikkeling zijnd bedrijfsterrein in de regio;
    • c. het totale ruimtebeslag van deze bedrijven staat in een redelijke verhouding tot de schaal van de kern;
    • d. gewaarborgd is dat de bedrijven goed worden ingepast wat betreft milieu, ontsluiting en landschap.

Het initiatief kan worden aangemerkt als de uitbreiding van een bestaand bedrijf zoals genoemd in lid 2. Op het uitgangspunt van het maken van regionale afspraken tussen gemeenten over programma’s voor bedrijventerreinen is in paragraaf 3.1.3 reeds ingegaan. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de verordening Romte Fryslân.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Convenant Bedrijventerreinen Noordoost Fryslân 2018-2025

De provincie Fryslân heeft met de gemeenten in Noordoost Fryslân afspraken gemaakt over de aanleg van bedrijventerreinen in de regio. Met het convenant Bedrijventerreinen Noordoost Fryslân 2018-2025 kunnen Achtkarspelen, Dantumadiel, Dongeradiel, Ferwerderadiel, Kollumerland c.a. en Tytsjerksteradiel vooreerst voldoen aan de groeiende vraag naar bedrijventerreinen in de regio.

Sterk toenemende vraag
De laatste jaren is er sprake van een sterk toenemende vraag naar bedrijventerreinen in de regio Noordoost Fryslân. Gemiddeld gaven gemeenten de afgelopen periode 3,58 hectare aan bedrijventerreinen uit. In 2017 ging het al om 8,9 hectare, terwijl er voor 2018 een uitgifte van minimaal 14 hectare wordt voorzien. Dit is onder andere een gevolg van de aantrekkende economie en de verbeterde infrastructuur. Daarnaast wordt verwacht dat de uitvoering van de Regiodeal, het sociaaleconomische stimuleringsprogramma voor de regio, een blijvende stimulans is voor Noordoost Fryslân. Om deze economische ontwikkeling van de regio niet te belemmeren, zijn er meer bedrijventerreinen nodig.

Ruim baan voor economische groei
In het nieuwe convenant wordt gesproken van een gemiddelde uitgifte van 5 hectare per jaar, in plaats van de huidige 3,4 hectare. Dat betekent dat er nieuwe ontwikkelingsruimte in de regio ontstaat van 17,9 hectare. Net als bij het vorige convenant ligt de focus op de belangrijkste regionale kernen: Dokkum, Burgum, Surhuisterveen, het cluster Kollum-Buitenpost en Feanwâlden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Achtkarspelen

Deze visie blikt vooruit op de ontwikkelingen in de dorpskernen voor de komende 15 jaar. De leefbaarheid en het samen leven in de dorpen staan centraal in de Structuurvisie. Dit centrale thema is uitgewerkt in verschillende onderwerpen zoals wonen, werken en voorzieningen.

Het onderwerp werken is voor onderhavige locatie van toepassing. Vanuit het thema werken zijn diverse doelstellingen geformuleerd. De verplaatsting van Avek past binnen onderstaande doelstellingen.

  • Achtkarspelen is een aantrekkelijke gemeente om te ondernemen en te werken;
  • Er is een positieve grondhouding voor initiatieven uit de markt;
  • Inzetten op realisering werkfunctie in de regionale centra Buitenpost en Surhuisterveen met het oog op behoud van de verzorgende functie van deze kernen;
  • Bij het aanbieden van bedrijfsterrein wordt voor zover mogelijk aangesloten bij de belangstelling uit de markt;
  • Extra inzet op werkgelegenheid in groeisectoren die helpen mensen in de leeftijdscategorie tot 45 jaar aan de gemeente te binden;

Om te voorkomen dat er een te grote voorraad ontstaat van bedrijventerreinen en om te bewerkstelligen dat de vraag en het aanbod van bedrijventerrein in de regio onderling wordt afgestemd, is een Convenant opgesteld over Bedrijventerreinen in Noordoost Fryslân. In paragraaf 3.3.1 is nader ingegaan op het Convenant.

Geconcludeerd kan worden dat de voorenomen bedrijfsverplaatsing past binnen de kaders van de structuurvisie.

3.4.2 Welstandsnota

Het welstandsbeleid van de gemeente Achtkarspelen is opgesteld in samenwerking met de voormalige gemeenten Dantumadeel, Dongeradeel en Kollumerland c.a. Het doel van het welstandsbeleid is om in alle openheid een positieve bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de vier gemeenten. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen.

Het planvoornemen is in het kader van vooroverleg beoordeeld door de welstandscommissie Hûs en Hiem en biedt onder voorbehoud uitzicht op een positieve welstandsadvisering. De opmerkingen betreft het plan op zichzelf en in relatie tot de omgeving en is gericht op de aanzichten en het terrein. De plannen worden nader uitgewerk met inachtneming van de opmerkingen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid

Wettelijk kader
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, bijvoorbeeld worden gewerkt met een verkleinde richt-afstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Een studie hiernaar vormt een goede toetsing van het aspect bedrijven- en milieuhinder.

Toetsing
Een meubelfabriek is op basis van de VNG publicatie een categorie 3.2 bedrijf met de grootste afstand voor geluid van 100 meter. Voor geur en stof moet een richtafstand worden gehanteerd van 50 meter en voor het aspect gevaar 30 meter.

In de directe omgeving van de locatie zijn diverse functies gesitueerd. Gelet op de locatie, de ligging en de diverse functies rondom de locatie kan gesteld worden dat er geen sprake is van een rustig woongebied maar van functiemenging en dat er gewerkt kan worden met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. Een richtafstand van 100 meter wordt 50 meter, 30 meter wordt 10 meter en 10 meter wordt 0 meter. Aangenomen wordt namelijk dat een dergelijke omgeving al een hogere milieubelasting kent.

Gelet hierop wordt de grootste richtafstand (geluid) verkleind naar 50 meter. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Het onderzoek is uitgevoerd voor de melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, beoordeeld in hoeverre bij de omliggende woningen met de activiteiten binnen de inrichting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Onderzocht is de geluidbelasting, veroorzaakt door de activiteiten op de locatie, bij de omliggende woningen. De geluidsniveaus zijn vastgesteld door alle relevante geluidproducerende activiteiten en installaties binnen het bedrijf te inventariseren en voor elk daarvan de geluidsoverdracht naar de omliggende woningen te berekenen. Daarnaast is ook de geluidbelasting berekend ten gevolge van de indirecte hinder, verkeer van en naar de inrichting, op de omliggende woningen.

De nieuwe inrichting, inclusief uitbreiding van Avek, ten oosten van de woning Groningerstraat 124 te Surhuisterveen, veroorzaakt bij de omliggende woningen geluidbelastingen tot 46 dB(A). In de inrichting vinden activiteiten plaats in de dag- en nachtperiode.

De maximale geluidsniveaus bedragen in de dagperiode ten hoogste 70 dB(A) inclusief en 56 dB(A) exclusief laden en lossen. In de nachtperiode wordt ook een maximaal geluidsniveau van ten hoogste 56 dB(A) berekend. De hoogste maximale geluidsniveaus worden berekend bij de naastgelegen woning Groningerstraat 124.

Ten gevolge van de indirecte hinder bedraagt de geluidbelasting op de woning Groningerstraat 124 ten hoogste 46 dB(A).

Toetsing goede ruimtelijke ordening
Bij toetsing aan de VNG-publicatie kan ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau worden voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie. Aangezien voldaan kan worden aan de richtwaarde zal tevens sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de maximale geluidsniveaus kan ook worden voldaan aan de richtwaarden voor stap 2. Op basis hiervan is het voorgenomen plan inpasbaar. Ten aanzien van de indirecte hinder wordt ook voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie.

Toetsing Activiteitenbesluit
Bij toetsing aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit kan ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau worden voldaan aan de grenswaarde. Bij het uitsluiten van laden en lossen in de dagperiode kan ook worden voldaan aan de grenswaarde voor de maximale geluidsniveaus voor de dagperiode. De maximale geluidsniveaus in de nachtperiode voldoen bij alle onderzochte woningen ook aan de grenswaarde. Gesteld kan worden dat de inrichting voldoet aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en er zijn geen aanvullende maatregelen benodigd. Ten aanzien van de indirecte hinder kent het Activiteitenbesluit geen grenswaarden.

Conclusie
Gelet op het voorgaande en de te treffen maatregelen is het voorgenomen plan inpasbaar.

4.2 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede risicokaart met het plangebied groen omkaderd.

Op basis van deze kaart blijkt dat er aan de noordzijde van het plangebied een BRZO inrichting (Avek International B.V.) is gesitueerd (zie figuur 6). BRZO staat voor Besluit risico’s zware ongevallen en betreft bedrijven die met veel gevaarlijke stoffen werken. De stoffen kunnen giftig, ontvlambaar of explosief zijn. Als er met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen iets mis gaat, kan dit leiden tot grote gezondheidsrisico's.

Door Avek International B.V. is in 2015 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd omdat het bedrijf de activiteiten wou uitbreiden. Deze QRA is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Uit het QRA blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen van Avek International B.V. (zie figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0007.png"

Figuur 7. Blauwe cirkel invloedsgebied Avek

Aangezien de nieuwbouwlocatie Groningerstraatweg naast nr. 124 buiten het gepresenteerde 1% letaal invloedsgebied ligt, hoeft in deze situatie geen nieuwe QRA opgesteld te worden.

Er zijn geen bedrijven / risicobronnen die werken met stoffen die vallen onder de werking van het aspect externe veiligheid die een invloedsgebied hebben op het plangebied. Daarnaast blijkt uit de risicokaart ook dat Avek geen bedrijf / risicobron is die werkt met stoffen die valt onder de werking van het aspect externe veiligheid. Op de nieuwe locatie van Avek worden net als op de huidige situatie geen activiteiten uitgevoerd die een risico vormen voor de omgeving. Er worden de volgende stoffen opgeslagen:

  • Enkele jerrycans smeerolie voor de machines (in een lekbak)
  • Smeltlijm. Dit is een substantie die bij kamertemperatuur in vaste vorm wordt opgeslagen en voor het proces in kleine hoeveelheden wordt verwarmd voor toepassing in (tijdelijk) vloeibare vorm

Uit paragraaf 1.1 blijkt dat de bedrijfsactiviteiten nagenoeg gelijk blijven. Het poedercoaten wat op de huidige locatie nog wel plaats vindt wordt in de toekomst uitbesteed. Het aspect externe veiligheid hoeft dan ook niet nader te worden beoordeeld.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.

4.3 Bodem

Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

4.3.1 Toetsing fase 1

Door Wiertsema & Partners is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de gronden gelegen in fase 1 zoals aangeduid in figuur 3. Het bodemonderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusies

  • Veldwerk

Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal van het opgehoogde terreindeel zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn wel bijmengingen met metaal, glas, dakleer en kolengruis aangetroffen.

  • Analyseresultaten grond en grondwater verdachte terreindeel

Uit de analyseresultaten is gebleken dat de bovengrond op dit terreindeel plaatselijk sterk is verontreinigd met zink. Verder zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen met zware metalen en PCB vastgesteld. In de ondergrond van dit terreindeel zijn geen verontreinigingen aangetoond.

In het grondwater op dit terreindeel zijn lichte verontreinigingen met barium, kwik en naftaleen bepaald verder is het grondwater matig verontreinigd met koper.

  • Asbest in grond

In de grond blijft het gehalte asbest ver beneden de interventiewaarde en de waarde voor nader onderzoek (1/2 * interventiewaarde).

  • Analyseresultaten grond en grondwater overige terreindeel verdacht voor bestrijdingsmiddelen

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond lichte verontreinigingen vertoont met som DDT, DDD, DDE, som organo-chloorbe-strijdings-middelen en plaatselijk met lood. De gehaltes blijven onder de norm voor nader onderzoek. De ondergrond op dit terreindeel vertoont geen verontreinigingen.

Het grondwater op dit terreindeel is licht verontreinigd met enkele zware metalen, benzeen en som (cis, trans) 1,2- dichloorethenen.

Sanering
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de omvang van het terreindeel dat sterk is verontreinigd met zink geschat op circa 84 m2. Bij een verontreinigde bodemlaag van 0,5 meter betekent dit dat circa 42 m3 grond sterk is verontreinigd met zink. Daar de verontreiniging vermoedelijk is ontstaan ten tijde dat de boomkwekerij op het perceel gevestigd is geweest betreft het hier een historische verontreiniging. In 2020 is het sterk verontreinigde terreindeel gesaneerd (Bijlage 6) en zijn de gronden geschikt voor de beoogde functie.

4.3.2 Toetsing fase 2

Door Tauw is milieuhygiënisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van zes kunstgrasvelden in de gemeente Achtkarspelen waaronder het huidige kunstgrasveld waar na 2028 fase 2 van de ontwikkeling gaat plaatsvinden. De aanleiding voor het onderzoek is de wens van de gemeente om, naar aanleiding van het RIVM rapport ‘Verkenning milieueffecten bij kunstgrasvelden’, inzicht te verkrijgen of de kunstgrasvelden die voorzien zijn van infill met rubbergranulaatkorrels (SBR1), negatieve milieueffecten veroorzaken.

Uit het onderzoek blijken de volgende conclusies en aanbevelingen voor onderhavige locatie. De sporttechnische laag is aangelegd in 2001. De toplaag is vervangen in 2014 en voorzien van rubber infill. Als gevolg van depositie is de kwaliteit van de bodem rond het veld negatief beïnvloed. Er is sprake van een sterke beïnvloeding (overschrijding interventiewaarde voor zink). De aangetoonde verontreiniging valt onder de zorgplicht (art. 13 Wbb) en deze dient te worden verwijderd tot het kwaliteitsniveau zoals gesteld in de bodemkwaliteitskaart. De gemeten gehalten aan zink leiden echter niet tot onaanvaardbare risico’s en vormen dan ook geen belemmering voor het uitstellen van de sanering. Indien wordt gewacht met het verwijderen van de bodemverontreiniging (bv. tijdens toplaagen veldvervanging in 2029) dan dienen minimaal maatregelen te worden getroffen om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen. De vastgestelde sanering zal na beeindiging van de sportactiviteiten worden uitgevoerd.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.

4.4.1 Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.

Steentijd-bronstijd
Op de FAMKE-kaart van de provincie geldt voor het plangebied op de kaart 'steentijd – bronstijd' het advies dat er voor grote ingrepen onderzoek is vereist. Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering wordt gemaakt voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijke grote ingrepen adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek.

IJzertijd-middeleeuwen
Op de kaart 'ijzertijd – middeleeuwen' geldt het advies karterend onderzoek 3 (middeleeuwen). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek)
Er is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd (Bijlage 8). De FAMKE geeft aan dat de verwachting voor archeologische resten uit de periode steentijd-bronstijd laag is. Er wordt vanuit gegaan dat deze resten in het verleden reeds zijn verstoord. Resten uit de periode ijzertijd-middeleeuwen kunnen wel worden verwacht. Het gaat dan met name om resten die te relateren zijn aan vroeg- en volmiddeleeuwse veenontginningen. Op basis van de geomorfologische en bodemkundige gegevens is het veen dat zich vanaf de bronstijd op het dekzand heeft gevormd, inmiddels (grotendeels) afgegraven. Eventuele resten uit de periode ijzertijd - middeleeuwen zullen dieper ingegraven sporen in het onderliggende dekzand betreffen.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat de top van het dekzand in geen van de boringen meer intact aanwezig is. Ook is in geen van de boringen veen aangetroffen. Het archeologische vondstniveau is dus nergens meer aanwezig. In een aantal boringen zijn diverse restanten van de B-horizon, BChorizont en C-horizont aangetroffen. De kans op onverstoorde archeologische resten wordt echter, gezien de diepe verstoring in de tussenliggende boringen en het ontbreken van archeologische indicatoren, klein geacht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de kans klein is dat in het plangebied archeologische resten worden bedreigd. In het kader van de voorgenomen bodemingrepen wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Conclusie
Archeologie staat uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.

N.B.
Mochten er toch archeologische resten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid (gemeente Achtkarspelen).

4.4.2 Cultuurhistorie

De provincie Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Op de kaart zijn ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische elementen en/of waarden zichtbaar die worden aangetast door de ontwikkeling.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie bezocht door een ecoloog van Bugel Hajema Adviseurs. Het rapport van deze ecologische inventarisatie is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting in dit bestemmingsplan.

Op basis van het veldbezoek en het raadplegen van bronnen is een voldoende beeld ontstaan. Het doen van nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk. Wel komt uit de inventarisatie naar voren dat het nodig is om bij de planning van de werkzaamheden op beide locaties rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN, weidevogelleefgebied of Natura 2000- gebieden. Het project is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid of het onderdeel gebiedsbescherming van de Wnb.

Stikstof
Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 14 januari 2021 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd. De berekening met AERIUS genereert per berekening een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De berekening is als Bijlage 10 bijgevoegd.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Kappen van bomen en herplantplicht
Op 20 november 2019 is de omgevingsvergunning verleend voor het kappen van het bosperceel aan de Groningerweg (kad. SH00 B 9249). Dit bosperceel is inmiddels gekapt. Door deze omgevingsvergunning voor het kappen is een herplantplicht ontstaan. Bij de afgifte van de omgevingsvergunning hebben Burgemeester en wethouders onder andere besloten dat:

  • er een herplantplicht geldt op basis van de beoordeling op natuur-, milieu en historische waarden. Hierbij wordt uitgegaan van een compensatie van 300 meter houtsingel/elzensingel in de vorm van autochtone beplanting, bestaande uit boompjes (veren) en bosplantstoen, de soorten zijn afhankelijk van de groeiplaats;
  • de exacte locatie van de herplant wordt zo mogelijk meegenomen in herontwikkeling/herbestemming van het perceel en de herplant dient maximaal 1 jaar na de bouw te zijn gerealiseerd.

De gemeente Achtkarspelen heeft aangegeven mee te willen denken om deze herplantplicht in te vullen. Op dit moment wordt in overleg tussen Avek en gemeente onderzocht of de herplantplicht op het perceel of op de te ontwikkelen bedrijfslocatie te realiseren is. Als dit niet mogelijk is nemen de gemeente en Avek samen de verantwoordelijkheid om de herplant elders in de gemeente Achtkarspelen te realiseren. Omdat de verantwoordelijkheid voor de herplant gezamenlijk tussen gemeente en Avak wordt gedragen is het mogelijk het te kappen bosperceel op een verantwoorde manier te compenseren.

Conclusie
Het aspect ecologie staat uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.

4.6 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan

in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Toetsing
Het projectgebied is gelegen in het beheersgebied van het Wetterskip. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. Ter voorbereiding op de watertoets heeft er afstemming plaatsgevonden met het Wetterskip over het planvoornemen en de te nemen maatregelen en compensatieopgave. De ontwikkeling is op 11 maart 2021 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20210311-2-25811), het resultaat van de watertoets is opgenomen als Bijlage 11. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen.

Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden. Bij de verschillende punten is benoemd hoe hier rekening mee is gehouden in het plan.

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0008.png"

Figuur 8. Compensatie normen

Toelichting tabel

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Uitgaande van de aangeleverde gegevens (zie ook Bijlage 1) wordt 22.700 m2 aan verhard oppervlak gerealiseerd. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie verslechteren. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met minimaal 2.270 m2 waterberging (10% van de verhardingstoename). In het plangebied wordt circa 2.405 m2 aan water toegevoegd door middel van een vijver met een talud aan de voorzijde (noordkant) van het bedrijf. Dit beoogde oppervlak nieuw water is meer dan voldoende om aan de compensatie-eis te kunnen voldoen.

Demping van oppervlaktewater
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig. Tussen fase 1 en fase 2 van de ontwikkeling is momenteel een sloot aanwezig. Deze zal bij de realisatie van fase 2 niet meer gebruikt kunnen worden. In overleg met gemeente en Wetterskip Fryslân is besloten de sloot te verplaatsen. De locatie van deze watergang wordt de zuidzijde van fase 2, aansluitend op de sloot langs de Rooilijn. De te dempen sloot aan de westzijde, ter hoogte van het parkeerterrein, wordt gecompenseerd. Deze compensatie is op te lossen binnen het te realiseren water. Over dit planvoornemen en de te realiseren compensatie heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met het Wetterskip.

Conclusie
Advisering van Wetterskip Fryslân en relevante documentatie ten aanzien van waterhuishoudkundige maatregelen worden betrokken in de verdere planvorming en definitieve invulling van het plangebied. Daarmee mag worden aangenomen dat er over het voorliggende plan geen bezwaren ten aanzien van het wateraspect zullen bestaan.

4.7 Geluidhinder

Wettelijk kader
De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Een bedrijf is geen geluidgevoelige functie. Akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai kan achterwege blijven.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn diverse projecten vrijgesteld van toetsing. Het onderhavige project valt niet in één van de categorieën en dient daarom nader onderzocht te worden.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

Toetsing
Het plan maakt een verplaatsing en uitbreiding mogelijk. Door de verplaatsting van het huidige bedrijf over een afstand van circa 225 meter in (zuid) oostelijke richting neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe. De uitbreiding van het bedrijf betreft een loods voor opslag. De verwachting is dat er circa 4 vrachtwagens extra per dag komen lossen.

Voor de volledigheid is voor de berekening uitgegaan van de volledige toekomstige bedrijfssituatie. De gehanteerde uitgangspunten per werkdag hierbij zijn:

  • 11 zware vrachtauto's;
  • 4 zware vrachtauto's vanwege uitbreiding;
  • 5 lichte vrachtauto's;
  • 50 personenauto's (personeel en bezoekers).

In toekomstige situatie is er sprake van 140 ritten (70 x 2 (vracht)auto komt en gaat) per werkdag. Het aandeel vrachtverkeer is 28,6 %.

Omdat de rekentool uitgaat van een verkeersintensiteit per “weekdaggemiddelde” moet het aantal ritten worden omgerekend naar een weekdag. Volgens de handleiding NIBM-tool d.d. 01-04-2020 kan een weekdagfactor van 0,75 worden gehanteerd voor werkgebieden. Na omrekening is er sprake van 105 voertuigbewegingen per weekdag waarvan 28,6 % vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHSVVerplAVEK-ON01_0009.png"

Figuur 8. Uitkomsten NIBM tool

Uit de berekening blijkt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking de toename van de concentratie NO2 en PM10 langs de ontsluitende wegen onder de 1,2 µg/m³ blijft. Hieruit volgt dat als gevolg van het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Op basis hiervan hoeft een verdere toetsing niet plaats te vinden.

Naast de invloeden van transport zijn geen andere bronnen aanwezig, die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er worden geen verven gebruikt. De toegepaste lijm is niet vluchtig. Het stof dat vrijkomt bij de houtbewerking wordt in zijn geheel afgevangen en afgevoerd. Lasdampen zullen volgens de richtlijnen worden afgevoerd.

Notabene

Ter plaatse van het plangebied kan op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland in de periode van 2020 tot 2030 geconcludeerd worden dat de waarden verreweg onder de grenswaarden liggen en veel lager zijn dan het Nederlands gemiddelde. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is dan ook goed te noemen.

Conclusie
Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan in procedure te brengen.

4.9 Verkeer en parkeren

Uit de huidige bedrijfsvoering blijkt dat er een parkeerbehoefte bestaat van 60 parkeerplaatsen. Bij de verplaatsing van het bedrijf worden de benodigde 60 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.

Het plan maakt een verplaatsing en uitbreiding mogelijk. Door de verplaatsing van het huidige bedrijf over een afstand van circa 225 meter in (zuid) oostelijke richting aan dezelfde weg neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe en hoeft dan ook niet verder beschouwd te worden. De uitbreiding van het bedrijf betreft een loods voor opslag. De verwachting is dat er circa 4 vrachtwagens extra per dag komen lossen. Dit levert een toevoeging van 8 (mvt) per etmaal extra op.

Gelet op de huidige verkeersgeneratie is het omliggende wegennet voldoende in staat om de toevoeging 8 (mvt) per etmaal aan verkeer te kunnen verwerken. Er is geen sprake van een forse toename van het aantal voertuigbewegingen per etmaal en leidt het voorliggende plan niet tot capaciteitsproblemen voor het omliggende wegennet.

4.10 M.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De invulling van het plangebied met de bedrijfsverplaatsing en uitbreiding kan worden aangemerkt als 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Een m.e.r.-beoordeling is aan de orde, in die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Ook kan de ontwikkeling worden aangemerkt als 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein'.

Het plangebied heeft de bestemming 'Groen' en 'Sportdoeleinden (sport)' volgens het vigerend plan. Met het nieuwe bestemmingsplan worden in dit gebied een bedrijf in de milieucategorieën 3.2 mogelijk gemaakt. Met het beoogde plan worden de bij de categorie behorende drempelwaarden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloer-oppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat voor dit bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Met het beoogde plan worden de bij de categorie behorende drempelwaarden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloer-oppervlakte van 200.000 m2 of meer).

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect.

De initiatiefnemer heeft een aanmeldnotitie opgesteld (Bijlage 12). Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten. Hierop zal door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen. Dit besluit wordt te zijner tijd als bijlage bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Vormgeving

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de bijbehorende verbeelding is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet aan de geldende digitale verplichtingen.

5.2 Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan kent alleen de bestemming 'Bedrijf'. In navolgende tekst worden de opgenomen bestemmingen besproken.

Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen ter plaatse van de beddenfabriek voor de gehele ontwikkeling. De regels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan en afgestemd op de huidige situatie. Daarnaast is er een aanduiding 'sport' opgenomen die het mogelijk maakt dat de gronden in de tweede fase voor sportdoeleinden te gebruiken tot gestart wordt met de aanleg van de tweede fase.

Voorts bevat de bestemming 'Bedrijf' ook een voorwaardelijke verplichting. De voorwaardelijke verplichting schrijft voor dat gebouwen en gronden alleen mogen worden gebruikt als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden houden in dat moet worden voorzien in een specifiek inrichting van het plangebied en dat deze inrichting in stand gehouden moet worden. De specifiek inrichting is opgenomen als Bijlage 2 (Inrichtingsschets) bij de regels. Behalve het uitvoeren van de Inrichtingsschets moet ook worden voorzien in een herplantverplichting en moet die verplichting in stand worden gehouden. Deze Herplantverplichting is opgenomen als Bijlage 3 bij de regels. Indien het echter niet mogelijk blijkt te kunnen voorzien in de betreffende herplantingsverplichting dan kan door middel van een omgevingsvergunning daarvan worden afgeweken. Wel is het dan noodzakelijk dat elders wordt gezocht naar een mogelijkheid tot herplant.

5.3 Planprocedure

In de Wro en het Bro zijn regelingen opgenomen voor de bestemmingsplanprocedure. In deze procedure zijn de volgende fases onderscheiden.

Voorbereidingsprocedure
Voor het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan wordt door de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande situatie, de ruimtelijke ontwikkelingen en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt het voorontwerpbestemmingsplan voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro beschikbaar aan de betreffende besturen en diensten. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de reactie van de gemeente op de op- en aanmerkingen uit overleg- en inspraakreacties opgenomen.

Vaststellingsprocedure
Na een aankondiging in de Staatcourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen twaalf weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan vast. Wanneer noodzakelijk kan de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vaststellen.

Beroepsprocedure
Het vaststellingsbesluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Wanneer door de Inspectie leefomgeving en transport (voormalige VROM-inspectie) of gedeputeerde staten een zienswijze is ingediend die niet volledig is overgenomen of wanneer het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld, moet het vaststellingsbesluit zes weken na het besluit bekend worden gemaakt en moet het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Binnen zes weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en de mogelijke zienswijze van de Inspectie leefomgeving en transport of gedeputeerde staten volledig is overgenomen wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad binnen twee weken na het besluit bekendgemaakt. Ook het vastgestelde bestemmingsplan wordt binnen deze periode ter inzage gelegd.

5.4 Coördinatieregeling

Op het voorliggende bestemmingsplan en op de omgevingsvergunning voor de bouw van het planvoornemen is de coördinatieregeling op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening stelt twee eisen aan de toepassing van de coördinatieregeling. Het moet gaan om de verwezenlijking van gemeentelijk beleid en het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.

Coördinatie is alleen toegestaan wanneer een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning deel uitmaken van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplan is vereist om te waarborgen dat het om uitvoering van gemeentelijk beleid gaat. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan voorkomen, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging - het bestemmingsplan - als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen. Daarmee is de samenhang tussen de besluiten maximaal zichtbaar.

Het voorliggende plan voldoet aan de wettelijke eisen om de coördinatieregeling te kunnen toepassen. De efficiënte procedure van de coördinatieregeling zorgt naar verwachting voor tijdwinst, lagere procedurekosten en minder bestuurlijke lasten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een initiatief van een private partij. Omdat het voorliggende bestemmingsplan een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt, dient een exploitatieplan te worden opgesteld. Dit tenzij de te verhalen kosten anderszins verzekerd zijn.

In het voorliggende geval zullen de kosten van de onderzoeken van het bestemmingsplan en de uitvoering van het plan door de initiatiefnemer worden gedragen, hetgeen is vastgelegd in een overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.

Door de herziening van het voor de betreffende gronden geldende bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied, bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Hierover wordt tussen de gemeente en ontwikkelende partij een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.

Op basis van bovenstaande mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn anderszins verzekerd omdat een exploitatieovereenkomst is getekend en de eventuele planschade voor rekening van de ontwikkelende partij wordt. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Open planproces/participatie

Op 31 mei 2021 is door Avek BV in samenwerking met de gemeente een informatie avond voor omwonenden georganiseerd. De bewoners van Groningerstraat 102 - 124 en van Warreboslaan 1 - 13 (19 adressen totaal) zijn hiervoor uitgenodigd. 18 personen waren op deze avond aanwezig. Er is een presentatie gegeven van de plannen en er was volop gelegenheid tot vragen stellen. Er zijn geen bezwaren geuit. Wel zijn er ideeën aangedragen. Het verslag van de omwonenden avond is desgewenst beschikbaar.

Inspraak en Overleg

In het kader van de inspraak/overleg heeft het voorontwerpbestemmingsplan “Bedrijfsverplaatsing Avek te Surhuisterveen (perceel ten oosten van de Groningerstraat 124)” in de periode van 8 juli 2021 tot en met 4 augustus 2021 ter visie gelegen. Binnen deze periode zijn geen inspraakreacties bij de gemeente binnengekomen. Wel is er een overlegreactie van de provincie Fryslân ontvangen. De overlegreactie is als Bijlage 13 bijgevoegd.

Reactie Provincie Fryslân

De provincie heeft bij brief van 6 september 2021 een opmerking geplaatst bij het voorontwerpbestemmingsplan. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangegeven dat de huidige locatie als woningbouwlocatie wordt herontwikkeld. De provincie adviseert de gemeente in het voorliggende bestemmingsplan de bedrijfsbestemming van de huidige locatie al aan te passen. Hiermee wordt voorkomen dat de bedrijfslocatie opnieuw in gebruik wordt genomen door een bedrijf, terwijl de bedoeling is dat er een herontwikkeling en een functiewijziging plaatsvindt.

Reactie

Het bestemmingsplan voor de nieuwe bedrijfslocatie had de prioriteit. Nu dit plan in procedure is, kunnen we verder met de invulling van de huidige locatie. Voor de huidige locatie is in de woningbouwprogrammering opgenomen dat er maximaal 40 woningen gerealiseerd mogen worden. Er heeft een regionale woningmarktanalyse 2020-2030 plaatsgevonden. Hieruit volgt dat het wenselijk is om een mix van grondgebonden woningen te realiseren. Daarnaast zal een woningmarkt onderzoek gedaan moeten worden door de initiatiefnemer waaruit blijkt welk segment nu gewenst is. Bij de nadere uitwerking van de locatie zal definitief bepaald worden welke segmenten gerealiseerd worden. Het duurt overigens nog enige tijd voordat Avek op de nieuwe locatie zit. De verwachting is dat in het voorjaar van 2022 met de bouw van de nieuwe fabriek wordt gestart.

Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase
Ten aanzien van de eventueel ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voorliggend bestemmingsplan motiveert de passendheid van de beoogde ontwikkeling.