direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sarabos 2 te Gerkesklooster
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het verplaatsen van de woning op het adres Sarabos 2 te Gerkesklooster. De kavel waarop de woning stond (de vervallen en onbewoonbaar verklaarde woning is inmiddels gesloopt) is dusdanig klein dat er geen woning kan worden gebouwd die voldoet aan de eisen van deze tijd. De woning wordt daarom in westelijke richting verplaatst.

De gewenste realisatie van deze woning is op grond van het vigerende bestemmingsplan Gerkesklooster - Stroobos niet mogelijk. Om de woning planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen op de kadastrale perceel 192 aan de Sarabos in de gemeente Achtkarspelen. In de onderstaande figuren is de huidige woning weergegeven en de verplaatsing naar de locatie ten westen van de huidige locatie. Als begrenzing worden de kadastrale grenzen van beide kavels gehanteerd. De exacte begrenzing blijkt uit de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging huidige woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01_0002.png"
Figuur 2. Verplaatsing van de woning in westelijke richting

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie waar de voormalige woning was gesitueerd, is gelegen in het bestemming 'Buitengebied Achtkarspelen', dat op 6 maart 2014 door de gemeenteraad van Achtkarspelen is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is deze locatie bestemd voor 'Wonen' (figuur 3). Per bestemmingsplan is 1 woning toegestaan. Ten zuidoosten van de locatie is de aanwezige watergang bestemd als 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01_0003.png"
Figuur 3. Uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Achtkarspelen' locatie voormalige woning

De woning wordt naar het westen verplaatst en valt daarmee binnen de grens van het bestemmingsplan 'Gerkesklooster - Stroobos', dat op 6 juni 2013 door de gemeenteraad van Achtkarspelen is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch' (figuur 4). Reguliere woningbouw is op deze bestemmingen op grond van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Voor het overige zijn de rondom de locatie aanwezige watergangen bestemd als 'Water'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor grasland en waterlopen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming 'Agrarisch' mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd. Een woning past niet binnen de bestemmingsomschrijving en gebruiksmogelijkheden van de bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01_0004.jpg"
Figuur 4. Uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Gerkesklooster - Stroobos' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het plan voorziet in het 'verplaatsen' van een woning naar een kavel ten westen van de voormalige woning binnen het bestemmingsplan 'Gerkesklooster - Stroobos'. Voor de bestemmingsregels wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen van de enkelbestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Achtkarspelen'. De bestemming 'Wonen' wordt zowel op de nieuwe als de oude locatie gelegd met de mogelijkheid tot het oprichten van 1 woning. De nu binnen de bestemming 'Water' gelegen sloten en waterpartijen worden ook mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Wonen'. In figuur 5 is de beoogde invulling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01_0005.png"
Figuur 5. Beoogde invulling van de locatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) worden gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met dit beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd werd, en per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde Laddersystematiek geldt.

Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Als een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de toelichting van dat plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woningbouwlocatie mogelijk voor maximaal één woning ter vervanging van een reeds bestemde woning binnen de bestaande regels van het bestemmingsplan. Gelet hierop en bovengenoemde jurisprudentie is het plan niet aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de laddertoets verder niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân (2007)

Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving. De verdeling van de mogelijkheden voor het bouwen van woningen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeente.

3.2.2 Provinciale verordening Romte Fryslân

Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 01-08-2014 in werking getreden. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 in werking getreden.

In de Provinciale verordening Romte Fryslân zijn de provinciale belangen uit het Streekplan Fryslân uitgewerkt in algemene regels. In de Provinciale verordening is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Friesland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing.

Weidevogelgebied
Het perceel ligt geheel in het in de Verordening Romte opgenomen Weidevogelgebied. Door de ligging aan het aangrenzende bedrijfsperceel is het omliggende weidevogelkansgebied reeds verstoord en zal er als gevolg van de bouw van de nieuwe woning geen extra verstoring optreden.

Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Op het gebied van bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied maakt geen deel uit van het bestaand stedelijk gebied (zie figuur 6) maar is hier wel direct aansluitend op. Omdat er geen sprake is van het toevoegen van woningen aan het landelijk gebied en omdat de te verplaatsen woning moet voldoen aan de bouwregels voor woningen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Achtkarspelen' wordt uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet belemmerd door provinciale regelgeving als opgenomen in de Verordening Romte Fryslân.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01_0006.png"
Figuur 6. Begrenzing van het bestaand stedelijk gebied

Saldoregeling wonen
In artikel 1.5 van de verordening is de Saldoregeling woningen opgenomen. Deze saldoregeling maakt het mogelijk dat er onder voorwaarden in het landelijk gebied een nieuwe woning wordt toegestaan in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning. Een van de voorwaarden is dat het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft. Daar is in dit planvoornemen sprake van. Het oppervlak van de nieuwe woning inclusief de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen, dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m². De te verplaatsen woning moet voldoen aan de regels van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Tot slot moet de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Ten aanzien van de plaatsing van de woning en het bijgebouw op de kavel heeft overleg plaatsgevonden met Hus en Hiem. Ter plekke is sprake van een open onregelmatig landschap. In de omgeving langs de Sarabos zijn er verschillende naar de verkaveling aangepaste erven aanwezig. De Sarabos betreft een oude dijkvorm langs de loop van de voormalige Lauwers. Hierdoor is er sprake van de diversiteit in oriëntatie. Voor deze woning is gekozen op een oriëntatie op de weg, het bijgebouw volgt deze beweging. Het planvoornemen voldoet aan de criteria zoals gesteld in artikel 1.5 van de verordening Romte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Achtkarspelen

In de structuurvisie (vastgesteld op 24 januari 2013) wordt de ruimtelijk-functionele ontwikkeling voor de gemeente beschreven. Voor het plangebied zijn vooral de doelstellingen met betrekking tot wonen van belang. De gemeente beschouwt wonen in het algemeen als potentiële economische impuls.

Omdat er geen sprake is van het toevoegen van woningen maar enkel het verplaatsen van een woning zodat de nieuw te realiseren woning kan voldoen aan de eisen van deze tijd is het planvoornemen niet strijdig met de Structuurvisie Achtkarspelen.

3.3.2 Woonvisie Achtkarspelen (2014)

De woonvisie brengt de ontwikkelingen en trends op het gebied van wonen in beeld en helpt de gemeente regie te voeren over de woningbouwontwikkeling en ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad. Het woningbouwprogramma is gekoppeld aan de woonvisie. Het zwaartepunt van de woningbouwplannen ligt in de drie grotere dorpen: Surhuisterveen, Buitenpost en Harkema.

In de woonvisie worden een aantal opgaven in het woonbeleid geformuleerd voor de komende jaren:

  • Achtkarspelen; een aantrekkelijke gemeente om in te wonen;
  • de krimp een stap voor;
  • de bestaande voorraad klaarstomen voor de toekomst;
  • de vergrijzing te baas;
  • samen bereiken we meer.

De verplaatsing en realisatie van een nieuwe woning die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan oplossingen voor een aantal van de genoemde opgaven.

3.3.3 Woningbouwprogramma 2014-2020

Het woningbouwprogramma maakt deel uit van de Woonvisie Achtkarspelen 2014-2020. Hierin worden de beleidsspeerpunten vertaald naar concretere woningbouwprojecten, waarmee deze projecten verder kunnen worden uitgewerkt. Door de provincie Fryslân wordt de woonvisie en het woningbouwprogramma getoetst aan de ruimtelijke doelstellingen die voortvloeien uit het Streekplan en zijn doorvertaald in de provinciale verordening Romte Fryslân.

De nadruk ligt de komende jaren op binnenstedelijk bouwen. De gemeente weegt bij nieuwbouwplannen af of het plan een aanvulling is op de bestaande voorraad. In het woningbouwprogramma is opgenomen aan welke projecten woningbouwruimte wordt toebedeeld.

Omdat er geen sprake is van het toevoegen van woningen maar enkel het verplaatsen van een woning zodat de nieuw te realiseren woning kan voldoen aan de eisen van deze tijd is het planvoornemen niet strijdig met het woningbouwprogramma.

3.4 Conclusie beleid

Het plan past binnen het beleid op zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau. Ten aanzien van beleid is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de randvoorwaarden die voor ieder ruimtelijk plan gelden. Dit zijn met name milieuaspecten.

4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid

Wettelijk kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing
Het plangebied ligt ten oosten van het dorp Gerkesklooster in het landelijk gebied maar binnen de grens van het bestemmingsplan 'Gerkesklooster - Stroobos', dat op 6 juni 2013 door de gemeenteraad van Achtkarspelen is vastgesteld. Ten westen van de planlocatie aan de rand van Gerkesklooster is een bedrijventerrein gesitueerd met de bestemming 'Bedrijventerrein' met de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – pak- en koelhuizen”. In de richtafstandentabel van de VNG komt deze functie overeen met Distributiecentra, pak- en koelhuizen (categorie 3.1). Hiervoor zijn geluid en gevaar de bepalende afstanden en geldt een minimale afstand van 50 meter. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bedrijfsbestemming en anderzijds de uiterste situering van de woning. De afstand tussen de bestemmingsgrens van de bedrijfsbestemming en het plangebied is ongeveer 15 meter. In het bestemmingsplan wordt een bufferzone van 50 meter opgenomen, gemeten vanaf de bestemming 'Bedrijventerrein' waarbinnen geen woningen mogen worden gerealiseerd. Op deze manier wordt voldaan aan de richtlijn van 50 meter.

Middels de kruimellijst is het ook toegestaan om binnen de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – pak- en koelhuizen” stalling van koelwagens toe te staan. In de richtafstandentabel van de VNG komt deze functie overeen met stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) (categorie 3.2). Hiervoor is geluid de bepalende afstand en geldt een minimale afstand van 100 meter. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat het onderzoek met daarin de geluidsbelasting op de gevel en waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau, wordt aangeleverd bij het bouwplan welke gereed is ten tijde van het ontwerp bestemmingsplan. Het is de bedoeling om het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gecoordineerd voor te bereiden. Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect bedrijfshinder uitvoerbaar.

4.2 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.

Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat er bij het naastgelegen bedrijf opslag van ammoniak is (zie figuur 7). Er is geen sprake van een risicocontour aangezien deze binnen de inrichting zelf is gelegen. Het bestemmingsplan is voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.PHBgSarabos2GKK-VG01_0007.png"
Figuur 7. Uitsnede risicokaart

4.3 Bodem

Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Onderzoek
Omdat in het plangebied een woonbestemming mogelijk wordt gemaakt, moet er een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd om de geschiktheid voor de woonfunctie aan te kunnen tonen. WMR heeft in april 2019 een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 1) verricht op de planlocatie, om inzicht te verkrijgen in het voorkomen van aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem .

Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek kan de hypothese ‘onverdacht’ aangenomen worden voor het gehele plangebied. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingswijziging en vervolgens nieuwbouw van een woning op de locatie.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.

4.4.1 Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.

Onderzoek
Steentijd-bronstijd
Voor deze periode is aangegeven dat geen onderzoek noodzakelijk is. Voor de het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk.

IJzertijd-middeleeuwen
Voor deze periode is aangegeven dat er sprake is van karterend onderzoek 2. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2.500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Het totale perceel heeft een omvang van 1.800 m² en komt daarmee niet boven deze onderzoeksdrempel uit. Voor de het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk.

N.B.
Mochten er toch archeologische resten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid (gemeente Achtkarspelen).

4.4.2 Cultuurhistorie

De provincie Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Op de kaart zijn ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische elementen en/of waarden zichtbaar die worden aangetast door de woningbouw. De uitvoerbaarheid van de voorgenomen woningontwikkeling wordt niet belemmerd door aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 7 mei 2019 bezocht door een ecoloog van Vos Ecologisch Onderzoek. Het rapport van deze ecologische inventarisatie is opgenomen als bijlage bij de toelichting in dit bestemmingsplan (Bijlage 2).

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Vanuit de natuurwetgeving kan de bestemmingsplanwijziging doorgang vinden, mits:

  • Het eventuele heien geluidsarm plaatsvindt. Als uit onderzoek blijkt dat de Grote modderkruiper niet voorkomt, moet heien (op de traditionele manier) buiten het broedseizoen plaatsvinden;
  • Er geen werkzaamheden aan watergangen plaatsvinden;
  • De bouwlocatie in de periode april t/m oktober niet in de schemer- en duisterperiode wordt verlicht.

Deze voorwaarden worden als voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden.

Daarnaast geldt een algemene zorgplicht. Het verstoren, verwonden of doden van dieren (en planten) moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Wanneer er bijvoorbeeld amfibieën worden aangetroffen op de bouwplaats kunnen deze het beste worden opgepakt en verplaatst naar een plek in de omgeving, buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.

Stikstof
Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 16 juni 2020 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd (Bijlage 3). De berekening met AERIUS genereert een bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Nu aantasting door stikstofdepositie kan worden uitgesloten heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is dan geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.

4.6 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan

in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Toetsing
De waterbeheerder in het plangebied en in de directe omgeving hiervan is Wetterskip Fryslân. Op 24 maart 2019 is de digitale watertoets aangevraagd en uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is, omdat het verhard oppervlak toeneemt. Het advies naar aanleiding van de watertoets is als bijlage in dit bestemmingsplan opgenomen (Bijlage 4).

Op de planlocatie wordt 300 m2 aan bebouwing opgericht maar tegelijkertijd wordt op de locatie van de voormalige woning 100 m2 aan bebouwing gesloopt/opgeruimd. Per saldo neemt het verharde oppervlak niet toe met meer dan 200 m2 (stedelijk gebied).

4.7 Geluidhinder

Wettelijk kader
De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing
De locatie ligt buiten een 30 km/uur-zone. Het Sarabos is vanuit Gerkesklooster een doodlopende ontsluitingsweg. Aan deze weg zijn zeven agrarische bedrijven en enkele burgerwoningen gesitueerd. Gezien de te verwachten verkeersintensiteiten op de weg waaraan de woningbouw wordt gebouwd, is het aannemelijk dat kan worden voldaan aan het vereiste van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het op basis van het Bouwbesluit vereiste binnenniveau van 33 dB moet haalbaar worden geacht. Geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het realiseren van de woning.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren/verplaatsen van 1 woning. Het aantal woningen neemt niet toe dus het aantal verkeersbewegingen neemt ten opzichte van de bestaande planologische ruimte ook niet toe. Op basis van de kengetallen uit de CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren; Van parkeerkencijfers naar parkeernormen” (2018) mag worden uitgegaan van een ritproductie van 6,3 ritten per woning (gemiddelde weekdag, type woonmilieu centrum-dorps). Dit betekent een ritproductie vanwege het bestemmingsplan van ongeveer 6,3 ritten per etmaal.

De realisatie van 1 woning leidt niet tot 1.610 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig. Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

Parkeren
Voor parkeren wordt in dit plan een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 per woning gehanteerd (vrijstaand, niet stedelijk, buitengebied) Dit resulteert in maximaal 2,8 benodigde parkeerplaatsen. Het parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd en de ontwikkeling heeft bovendien geen significante toename van de verkeersgeneratie als gevolg.

4.10 M.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggende ruimtelijke onderbouwing is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

De ontwikkeling die met voorliggende ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van één woning ter vervanging van één andere woning. Gelet hierop en bovengenoemde jurisprudentie is het plan niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject waarvoor de M.e.r.-beoordeling geldt. Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is dan niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande paragraven afdoende aan de orde geweest.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bestemmingswijziging mogelijk voor de realisatie van tien woningen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de juridische aspecten van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Het digitale bestemmingsplan

In aansluiting op de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op 1 juli 2008, en de RO-standaarden, op 1 juli 2013, is bij het opstellen van het bestemmingsplan de genoemde wet- en regelgeving toegepast. De RO-standaarden bestaan uit: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).

Inhoud bestemmingsplan
Op grond van artikel 3.1.3 en artikel 3.1.6 van het Bro bestaat een bestemmingsplan uit:

  • 1. bestemmingen die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • 2. regels die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • 3. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • 4. wanneer nodig uitwerkings- en wijzigingsregels en afwijken bij een omgevingsvergunning.

Daarbij is een bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Hierin is de gemaakte keuze van de bestemmingen uiteengezet en zijn de resultaten van de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen. Ook de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zijn in de toelichting opgenomen alsook de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken is in deze toelichting uiteengezet. Daarbij zijn in de toelichting ook de inzichten in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen.

Additionele voorzieningen
In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, paden, parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat gold op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo. In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.

Woningaanpassing
Middels een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt ten behoeve van minder-validen en zorgbehoeftigen extra mogelijkheden voor de bouw van aan- en uitbouwen/woningaanpassing geboden. Zo kan men langer in de woning blijven wonen. Wel dient de behoefte aan extra woonruimte voldoende aannemelijk te worden gemaakt. Voorwaarde is verder dat men op grond van een wettelijke regeling (nu Wmo) in aanmerking komt voor een financiële bijdrage. Ook kan worden gedacht aan een verklaring van een arts van de GGD.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn regelingen opgenomen voor de bestemmingsplanprocedure. In deze procedure zijn de volgende fases onderscheiden.

Voorbereidingsprocedure
Voor het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan wordt door de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande situatie, de ruimtelijke ontwikkelingen en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt het voorontwerpbestemmingsplan voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro beschikbaar aan de betreffende besturen en diensten. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de reactie van de gemeente op de op- en aanmerkingen uit overleg- en inspraakreacties opgenomen.

Vaststellingsprocedure
Na een aankondiging in de Staatcourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen twaalf weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan vast. Wanneer noodzakelijk kan de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vaststellen.

Beroepsprocedure
Het vaststellingsbesluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Wanneer door de Inspectie leefomgeving en transport (voormalige VROM-inspectie) of Gedeputeerde Staten een zienswijze is ingediend die niet volledig is overgenomen of wanneer het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld, moet het vaststellingsbesluit zes weken na het besluit bekend worden gemaakt en moet het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Binnen zes weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en de mogelijke zienswijze van de Inspectie leefomgeving en transport of Gedeputeerde Staten volledig is overgenomen wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad binnen twee weken na het besluit bekend gemaakt. Ook het vastgestelde bestemmingsplan wordt binnen deze periode ter inzage gelegd.

5.3 Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan kent één bestemming: 'Wonen'.

Wonen
De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen. Voor de maatvoering van de gebouwen en bouwwerken is aangesloten bij de regels zoals die in de plansystematiek buitengebied Achtkarspelen gelden.

"specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen"
Binnen de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen' opgenomen'. Deze aanduiding heeft als doel om in het kader van een goede ruimtelijke ordening te voorkomen dat de gronden ter plaatse dusdanig worden gebruikt dat die een belemmering zouden kunnen meebrengen voor de naastgelegen bedrijvigheid. Zoals ook besproken in paragraaf 4.1 ((Milieu)hinder van bedrijvigheid) is een bufferzone van vijftig meter, gemeten vanaf de bestemming 'Bedrijventerrein', nodig waarbinnen geen geluidgevoelige functies (in casu: woningen) mogen worden gerealiseerd. Op deze manier wordt voldaan aan de richtlijn van vijftig meter en is sprake van een goede ruimtelijke ordening. De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen' geeft op de verbeelding deze bufferzone weer. Op te voorkomen dat zulke functies te dicht op de bedrijvigheid worden gebouwd, zijn op meerdere plaatsen in de bestemming 'Wonen' regels opgenomen die zijn gekoppeld aan de betreffende aanduiding. Die regels houden in dat:

  • 1. lid 3.1 (Bestemmingsomschrijving):
    de bestemmingsomschrijving bepaalt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen' geen geluidgevoelige functies, zoals woningen, mogen worden gebouwd;
  • 2. lid 3.2 (Bouwregels):
    ten eerste bepalen de Bouwregels in sub a dat het bouwen van vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 1 en 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen'. Ten tweede bepalen de x in sub b en c dat het ter plaatse van de betreffende aaanduiding niet is toegestaan om woningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te bouwen. Daarbij wordt benadrukt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dus wel nog mogelijk zijn op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen'.

Door de bovenstaande systematiek wordt zo bezien bewerkstelligt dat het de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen' niet kunnen worden beschouwd als erf als bedoeld in Bijlage II van het Bor.

Ten aanzien van het bouwen van vergunningvrije bouwwerken het volgende. Vergunningsvrije bouwwerken zijn mogelijk op grond van het Besluit omgevingsrecht, hetgeen landelijke wetgeving betreft. Dat maakt echter niet dat het mogelijk is om via het bestemmingsplan, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, het vergunningvrij bebouwen van percelen in te perken. Die inperking kan, zo blijkt onder andere uit jurisprudentie, door middel van (functie)aanduiding en hoeft niet door middel van bestemmingen. Artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor schrijft immers niet dwingend of uitputtend voor op welke wijze de planwetgever in het bestemmingsplan de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw verbiedt. De totstandkoming van het Bor bieden evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de planwetgever is gehouden te kiezen voor een bepaalde planregeling. In dit geval heeft de raad ervoor gekozen een regeling op te nemen, die het bebouwen van gronden met de aanduiding beperkt, en daarbij te bepalen dat de gronden met die aanduiding niet mogen worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II bij het Bor.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen, zoals is vastgelegd in een exploitatieovereenkomst.

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de initiatiefnemer gedragen. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst ondertekend.

Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en (voor)overleg
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft van 5 december 2019 tot en met 1 januari 2020 ter inzage gelegen. Daarnaast is het voorontwerp toegezonden aan de betreffende overlegpartners (overleg ex atikel 3.1.1 van het Bro). Van de gelegenheid om inspraak in te dienen is gebruikgemaakt. Het vooroverleg heeft geleid tot een aantal opmerkingen van de provincie Fryslân. De inspraak- en overlegreacties zijn waar nodig verwerkt in het bestemmingsplan. Een verslag van de reacties is met bijlagen opgenomen als Bijlage 5.

Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende een periode van 6 weken ter visie gelegen. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken. Binnen de hiervoor bedoelde termijn is 1 zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is beantwoord in het kader van de vaststelling van het plan. De beantwoording is weergegeven in Bijlage 6. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het plan. Zo zijn de regels die zijn gekoppeld aan de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - woningen' uitgebreid. Meer hierover in Hoofdstuk 5 (Juridische toelichting). Kort gezegd houden de aanpassingen in dat de gronden met de betreffende aanduiding niet kunnen worden beschouwd als erf op grond van artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Dat maakt dat vergunningsvrije bouwwerken ter plaatse van die aanduiding niet mogelijk zijn. Het bestemmingsplan is op 18 februari 2021 gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.