direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitenpost - Lutkepost 1
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft in januari 2018 een perceel met opstal aangekocht aan de Lutkepost 1 te Buitenpost. Momenteel kent het perceel een bedrijfsbestemming met daarop een bedrijfswoning. De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestemming om te zetten van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Dit betreft dan ook de insteek van voorliggend bestemmingsplan

De wens bestaat om het gehele perceel aan te passen naar een moderne interpretatie van het oorspronkelijke boerenerf. Hiervoor worden 2 extra schuurwoningen toegevoegd die reeds zijn vergund. Het zal dan gaan om een volume in de vorm van een moderne interpretatie van een boerenerf met bijgebouwen middels schuurwoningen. Het initiatief is tot stand gekomen in overleg met de gemeente en heeft er toe geleid dat in het najaar van 2019 een principeverzoek is ingediend. Op 9 april 2020 heeft de gemeente een besluitbrief gestuurd waarin men heeft aangegeven hier, onder voorwaarden, aan mee te willen werken. In augustus 2021 is middels een uitgebreide omgevingsvergunning op de noordelijke helft van het perceel de bouw van de twee nieuwe woningen vergund. Vervolgstap is de bestaande bedrijfswoning te herbestemmen naar een reguliere woning middels een nieuw bestemmingsplan. De ruimtelijke uitvoering van de verleende omgevingsvergunning wordt tevens meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan zodat het hele perceel van een passend planologisch kader wordt voorzien en het perceel in zijn geheel wordt voorzien van een woonbestemming.

De plannen om de bestaande bedrijfswoning te gebruiken als reguliere woning kunnen niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het onder de huidige bestemming niet is toegestaan een reguliere woning te bouwen en te bewonen. Om het voornemen aan de Lutkepost 1 te Buitenpost planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Lutkepost 1 in Buitenpost. De locatie ligt in de bebouwde kom en is gelegen in de wijk Munewyk, waar voornamelijk woningen zijn gesitueerd naast enkele bedrijfskavels. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Buitenpost, sectie A, perceel 6077, 6078, 6079 en 6080. De projectlocatie heeft een totale oppervlakte van 5.180 m². In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitenpost - Munewyk'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Achtkarspelen op 27 juni 2013.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van;
    1. bedrijven zoals genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 'Staat van bedrijven';
    2. productiegebonden detailhandel en detailhandel als ondergeschikt bestanddeel van een bedrijf in goederen die qua aard rechtstreeks verband houden met de bedrijfsuitoefening;
    3. een showroom met werkplaats met bijbehorende detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – showroom voor voertuigen en werkplaats”.
  • b. bedrijfswoningen
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen,

    en tevens voor;
  • d. gebouwen ten behoeve van:
    1. zelfstandige kantoren, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “kantoor”;
    2. een dienstverlenend bedrijf en/of instelling.

een houtwal op de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtwal”,

met de daarbij behorende;

  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. wegen, straten en paden;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Een klein gedeelte van het bestemmingsplan kent de dubbelsbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat het bouwen en bewonen van een woning anders dan een bedrijfswoning niet toegestaan is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0003.png"

Uitnsede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitenpost - Munewyk'', omdat op het te ontwikkelen perceel geen reguliere woning mag worden gebouwd onder de huidige bestemming.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Buitenpost - Lutkepost 1' bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting;
  • Verbeelding;
  • Planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

De bestaande boerderijwoning aan de Lutkepost 1 te Buitenpost is een van de vele kenmerkende boerderijen in de gemeente Achtkarspelen en voorts komt het perceel voor op de cultuurhistorische kaart van Friesland als boerderijplaats. Een boerderijplaats betekent een erf met boerderij, bijgebouwen, omgrachting, groenaanplant en de functioneel erbij horende aangrenzende terreinen. Echter kent het perceel al geruime tijd niet meer de indeling zoals beschreven op de cultuurhistorische kaart. Rond het jaar 2000 heeft de gemeente het vervallen perceel opgekocht en een deel van de bestaande bebouwing gesloopt. In de loop der tijd is de boerderij buiten bedrijf geraakt en bestaat het perceel uit één gebouw, zijnde de bedrijfswoning, en veel groen. Er kan worden gesteld dat, in combinatie met de achterliggende woningbouw, de klassieke boerenerf inrichting is verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0004.png"
Huidig plangebied (bron: initiatiefnemer)

2.2 Toekomstige situatie

De locatie aan de Lutkepost 1 is een kenmerkende boerderij in de gemeente Achtkarspelen, maar de bijbehorende boerenerfinrichting is daarbij verdwenen. Met voorliggend plan wordt deze inrichting op een eigentijdse manier hersteld. Reeds zijn de twee schuurwoningen links op navolgende afbeelding vergund middels een uitgebreide procedure. Deze woningen zijn bereikbaar via een mandelige weg op het terrein en worden momenteel gebouwd.

Het bestemmingsplan ziet toe op het opnemen van deze woningen in een nieuw planologisch kader en het wijzigen van de bestemming van het deel van het perceel waar de boerderijhoeve staat van 'bedrijf' naar 'wonen'. Hiermee wordt het perceel in zijn geheel voorzien van een woonbestemming. De bedrijfswoning wordt daarmee een reguliere woning en zal in de nabije toekomst worden gerenoveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0005.png"
Beoogde perceelinrichting (Bron: Van Romte Advies)

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0006.png"

Gevelaanzichten schuurwoningen (Bron: Dorenbos Architekten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0007.png"

Concept gevelaanzichten boerderijhoeve na renovatie (Bron: Dorenbos Architekten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Dit bestemmingsplan ziet toe op het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en het opnemen van twee reeds vergunde woningen op het perceel. Het doorlopen van een laddertoets is dan ook op basis van jurisprudentie niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie 'De romte diele'

Op 23 september 2020 is de Omgevingsvisie 'De romte diele' vastgesteld door de Provincie Friesland. In deze thematische Omgevingsvisie is bepaald welke thema's van provinciale betekenis zijn en hoe dit op de lange termijn procesmatig bewerkstelligd moet worden. Brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat is de hoofdambitie van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoelen we: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn. In de Omgevingsvisie worden de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uitgewerkt.

Veerkrachtig betekent dat de fysieke leefomgeving ingrijpende ontwikkelingen kan opvangen. De provincie wil dat de steden en dorpen, landschappen en natuurgebieden robuust zijn en tegen een stootje kunnen. Dat ze de veranderingen in het klimaat kunnen opvangen en duurzaam in hun energie voorzien. Dat de waterkeringen sterk genoeg zijn. En dat de economie circulair en veelzijdig is zodat economische kansen ten volle benut kunnen worden en eventuele tegenvallers goed opgevangen kunnen worden. Er wordt gestreefd naar slimme economische groei in gastvrij Fryslân, waarbij de unieke identiteit, cultuur- en natuurerfgoederen worden ingezet.

Bij alle veranderingen staat voorop dat de kwaliteiten van natuur, landschap, cultuurhistorie, water, bodem en lucht in een goede staat moeten worden doorgeven aan toekomstige generaties. Ze vormen het natuurlijk kapitaal dat ook in de toekomst de basis vormt voor een vitaal en veerkrachtig Fryslân.

Conclusie

Het beoogde plan draagt bij aan een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Met het plan wordt een karakteristiek boerenerf dat in verval is geraakt weer nieuw leven ingeblazen en wordt aangesloten op de wens om zoveel mogelijk gebruik te maken van inbreiding en de bestaande bebouwing toekomstbestendig te maken. Zo wordt het perceel gevormd tot een moderne variant van de vroegere perceelstructuur, waardoor ook het benodigde groen en de omliggende sloot behouden en versterkt worden. Ook zullen er fruitbomen worden geplaatst. Er ontstaat zo een historische structuur van singels, bomen en hagen die recht doet aan zijn omgeving.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 'Romte Fryslân 2014'

De provinciale ruimtelijke verordening 'Romte Fryslân 2014' is geconsolideerd vastgesteld op 8 augustus 2018. In de omgevingsverordening geeft de provincie aan waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen om te waarborgen dat de provinciale belangen in ruimtelijke plannen doorwerken. Met betrekking tot wonen stelt de provincie dat het ontwikkelen van woningen binnen de mogelijkheden past mits de plannen overeenkomen met een woonplan. Er kan van een woonplan worden afgeweken indien het woningbouwproject niet meer dan drie woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, meer dan elf woningen bevat.

Conclusie

De planlocatie ligt binnen het stedelijk gebied van het dorp Buitenpost, hetgeen betekent dat er geen woonplan benodigd is voor voorliggend plan. Er is dan ook geen strijdigheid met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Samenleven in Achtkarspelen - structuurvisie gemeente Achtkarspelen (2013)

Buitenpost heeft zich van een oud agrarisch wegdorp aan de weg Leeuwarden – Groningen ontwikkeld tot bestuurscentrum van de omgeving. Dit zorgde onder meer voor uitbreiding van woninglocaties. Dit vond aanvankelijk plaats in zuidoostelijke richting. Later heeft dit zich verplaatst naar het plangebied Molenerf aan de zuid- en zuidwestkant en ten oosten van Lutkepost. Ook de komende jaren zal woningbouw worden geïnitieerd in het plan Lutkepost.

Achtkarspelen wil zich verder ontwikkelen als aantrekkelijke woongemeente. Daarom zal het woningbouwbeleid zich richten op categorieën woningen die schaars zijn of die de gewenste doorstroming op gang brengen. Dit betekent concreet dat er zorg moet worden gedragen voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor zowel starters als senioren. Nu moet er niet gedacht worden dat er door heel de gemeente Achtkarspelen allemaal woningen kunnen worden geplaatst. Nieuwbouw moet een toegevoegde waarde hebben. Het is zaak nieuwe woningenbouwplannen vooral plaats te laten vinden op locaties waardoor een functionele, milieukundige en/of ruimtelijke verbetering ontstaat.

Naast nieuwbouw wordt er ook sterk ingezet op de bestaande woningvoorraad. Er zal aandacht moeten zijn voor de bestaande voorraad omdat de huidige voorraad voor het grootste deel de woonwensen van de huidige en toekomstige bevolking moet bedienen. Transformatie vindt plaats met het oog op een gezonde woningmarkt en/of milieuwinst. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden op plekken waar verouderde woningen aanwezig zijn.

3.3.2 Woonvisie gemeente Achtkarspelen - 'Wonen voor jong en oud' (2014) en 'Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025' (definitief concept 09-06-2020)

De woonvisie van de gemeente Achtkarspelen zoals vastgesteld in 2014 heeft een aantal doelstellingen geformuleerd. Zo streeft de gemeente naar het vormen van een aantrekkelijke gemeente, wil het krimp voor zijn, dit in combinatie met bestrijden van vergrijzing en daarmee de bestaande voorraad klaarstomen voor de toekomst. Dit wil de gemeente onder meer bereiken door samenwerkingen aan te gaan met onder meer woningcorporaties.

Op 09 juni 2020 is het definitieve concept uitgebracht van de woonvisie voor de Gemeente Achtkarspelen. Deze geldt voor de periode van 2020 – 2025. Ondanks dat deze nog niet in vastgesteld zal worden getoetst aan deze woonvisie. Reden hiervoor is dat de woningmarkt behoorlijk is veranderd sinds de vorige visie uit 2014 en er op dit moment een grote vraag is naar woningen. Op langere termijn laten de demografische ontwikkelingen een stagnatie van de groei zien. Kortom sluit deze woonvisie beter aan op de huidige tijdsgeest omtrent wonen. De doelstellingen die de Gemeente Achtkarspelen heeft gesteld voor de periode 2020 – 2025 zijn als volgt:

  • Zorgvuldige inzet op nieuwbouw en daarbij de mogelijkheid van toename van woningen in elk dorp;
  • Investeren in de bestaande voorraad: de kwaliteit van woningen vergroten en woningen met te weinig kwaliteit opruimen;
  • Starters voldoende huisvestingsmogelijkheden bieden door doorstroming te bevorderen;
  • Sterker inzetten op tijdelijke woningbouw om de grootste acute vraagdruk weg te nemen;
  • Inzetten op wonen met zorg;
  • Streven naar leefbare dorpen.

De gemeente Achtkarspelen ziet dat het gunstig gelegen is tussen Leeuwarden en Groningen en aantrekkelijk is voor forenzen en gezinnen. Hier moet de woningvoorraad wel op worden aangepast en er zullen dus meer en aantrekkelijkere woningen moeten worden gebouwd. Juist in kleinere dorpen is woningbouw van belang; de landelijke woonomgeving is aantrekkelijk voor gezinnen die zich in de gemeente willen vestigen. Daarnaast kunnen de jonge gezinnen die zich hier willen vestigen een bijdrage leveren aan de vitaliteit van de kleine kernen. Onderdeel hiervan is dat er wordt gestuurd op inbreiding in plaats van uitbreiding. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan het herbestemmen van leegstaand vastgoed en wordt er gekeken naar plannen die een kwalitatieve meerwaarde heeft voor hun omgeving.

Conclusie
Het voorgenomen plan zorgt met het herstel van de boerenerfinrichting voor een aantrekkelijke entree van het dorp Buitenpost en kan daarom worden gezien als een ruimtelijke verbetering. De woningen die worden gebouwd passen binnen het karakter van dit erf en geven invulling aan de sturing op inbreiding op locaties waar dit mogelijk is in plaats van uitbreiding.

De te realiseren woningen zijn in de basis te kenmerken als schuurwoningen met een moderne uitstralingDit in combinatie met de groene erfinrichting, wat meer ruchtbaarheid geeft aan de landelijke omgeving, zorgt er voor dat er een aantrekkelijke woonomgeving wordt gevormd de toekomstige bewoners. Naast nieuwbouw wordt ook het bestaande hoofdgebouw gemoderniseerd en geschikt gemaakt voor hedendaags gebruik.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa zeven kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Lauwermeer'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 500 meter afstand. Dichtstbijzijnd Beschermd Natuurmonument ligt op circa 15 kilometer afstand. Dit betreft het Lauwersmeer.

In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Ecobureau Merula wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000- gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op iets meer dan zeven kilometer afstand van de planlocatie en geeft daarmee aanleiding om beoordeeld te worden op mogelijke stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Het gaat hierbij om het Natura-2000 gebied Lauwersmeer.

Voor het berekenen van de stikstofdepositie in de relevante Natura2000 gebieden in de omgeving van het plangebied, is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator versie 2019A (beschikbaar sinds 14 januari 2020). In de berekeningen zijn de emissies van NOx en NH3 van de relevante emissiebronnen meegenomen. Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en na de update van 14 januari 2020, versie 2019A) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Uit de berekeningen komt naar voren dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan. Hetgeen betekent dat er geen overschrijding plaatsvindt van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit geldt voor zowel de realisatiefase als mede voor de gebruiksfase. Uit de berekeningen blijkt dus dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

4.1.3 Soortenbescherming

Ecobureau Merula heeft in opdracht van de initiatiefnemer Van Romte Advies een QuickScan Flora en Fauna uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling aan de Lutkepost 1 te Buitenpost. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen doelsoorten van het Natura 2000-gebied Lauwersoog zijn waargenomen en ook niet worden verwacht. Daarnaast zijn er ook geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen op en rondom het erf. Op het erf zijn geen geschikte broedplaatsen voor andere vogelsoorten. Wel zijn er geschikte plaatsen tot broeden in het bestaande hoofdgebouw. Op het erf zijn ook geen mogelijkheden tot vestiging van vleermuizen. Passages rondom het plangebied geven hier wel ruimte toe. Daarnaast wordt het perceel niet geschikt geacht voor de vestiging van (beschermde) zoogdieren, vissen en andere waterdieren en overige beschermde soorten. Omdat het bestemmingsplan niet toeziet op fysieke ingrepen wordt geconcludeerd dat er in het kader van de soortenbescherming geen belemmeringen zijn.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting bijgevoegd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Onderhavig initiatief betreft een wijziging naar 'Wonen' op een locatie die bestemd is als 'Bedrijf'. De planologisch voorziene functie van het perceel betreft een milieugevoelige functie waardoor een bodemonderzoek noodzakelijk is. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd.

In het kader van deze milieugevoelige functie is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5725 uitgevoerd voor een onverdachte locatie door WMR Rinsumageest B.V. in september 2020. Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuigelijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen. Daarnaast zijn er ook nog nadere analyses uitgevoerd op de mengmonsters. Hierin is naar voren gekomen dat er een licht verhoogd gehalte Kobalt in het mengmonster van de ondergrond aanwezig is. Een oorzaak hiervan is niet aan te geven.

Echter is er enkel sprake van overschrijding van de achtergrondwaarde. In het grondwater zijn sporen gevonden van Barium, molybdeen en tolueen. Concentraties van deze stoffen zijn vermoedelijk door een natuurlijke oorzaak in de grond gekomen. De gemeten concentraties overschrijden enkel de streefwaarde. Aanvullend onderzoek naar aanleiding van de gevonden verontreiniging is dan ook niet nodig.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Het bodemonderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het hoofdgebouw kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalende pand in het geldende bestemmingsplan. Wel staat het perceel op de cultuurhistorische kaart van de provincie Friesland en staat het bekend als een boerderijplaats. Een boerderijplaats betekent een erf met boerderij, bijgebouwen, omgrachting, groenaanplant en de functioneel erbij horende aangrenzende (kleine) terreinen. Het perceel in huidige staat voldoet niet aan deze inrichting. Enkel het erf met boerderij is aanwezig inclusief de omgrachting. Met het huidige plan wordt deze structuur hersteld. De twee nieuwe woningen worden qua materialisatie en verschijningsvorm in harmonie met de bestaande bedrijfswoning gerealiseerd. Aanvullend wordt extra beplanting geplaatst. Hiermee wordt de boerenerf inrichting in ere hersteld. Er kan dan ook worden geconcludeerd met het plan geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische structuren en dat deze structuren juist worden versterkt.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied heeft in het uiterste noordwesten de dubbelbesteming 'Waarde - Archeologie'. Echter zal in dit gedeelte van de grond niet worden geroerd bij de voorgenomen ontwikkeling. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast en mogelijk worden deze zelfs versterkt. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats op beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate (NIBM) van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Lutkepost.

In de huidige situatie is de verkeersgeneratie te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren. Hierin is gekeken naar een vrijstaand koophuis in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Ondanks dat op de projectlocatie een bedrijfsbestemming is gesitueerd, doet het kavel al geruime tijd dienst als woonpreceel. Daarom wordt de bestaande verkeerssituatie beoordeeld onder het regime van een vrijstaande koopwoning.

Een vrijstaande koopwoning heeft een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 mvt/etmaal. Dit komt neer op een gemiddelde verkeersaantrekkende werking van 8,2 mvt/etmaal. In de huidige situatie.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende op dezelfde manier te bepalen. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een kencijfer van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 mvt/etmaal. Er zullen twee woningen worden bijgebouwd die ook gezien kunnen worden als een vrijstaande koopwoning. Dit komt neer op een gemiddelde verkeersaantrekkende werking van (8,2 x 3) 24,6 mvt/etmaal.

Verwacht wordt, gezien de ontsluiting van het kavel en de verkeersintensiteiten op de Lutkepost, dat onderhavig plan geen negatieve werking zal hebben op de verkeersdoorstroming in de omgeving van het plangebied.

4.5.2 Parkeren

Op basis van de eerder genoemde publicatie 'CROW 381: Toekomstbestendig parkeren' kan inzicht worden verkregen in de nieuwe parkeersituatie. Voor een vrijstaande koopwoning in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom geldt een minimale parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning en een maximale parkeernorm van 2,7 per woning. Voor de locatie geldt dan een gemiddelde parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. Voor de drie woningen tezamen geldt daarom een gemiddelde parkeerdruk van 6,9 parkeerplaatsen. Voor de nog te realiseren woningen worden per kavel twee parkeerplaatsen gerealiseerd in de vorm van een carport. Daarnaast is er nog ruimte op het terrein voor bezoekersparkeren. Voor de bestaande bedrijfswoning is eveneens voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in de omgeving.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

De locatie is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plan binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Lutkepost. Door Het GeluidBuro is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevels van de twee nieuw te bouwen woningen op het perceel aan de Lutkepost 1 te Buitenpost. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat geluidsbelasting vanwege het wegverkeer voor woning A boven de voorkeurswaarde, maar onder de maximale ontheffingswaarde ligt. De hoogst bepaalde geluidsbelasting is 52 dB inclusief aftrek op de voorgevel van de woning. Door middel van het verlenen van een hogere waarde kan worden voldaan aan de akoestische vereisten. Andere maatregelen zijn niet wenselijk of kosteneffectief. Deze procedure is reeds doorlopen tijdens de uitgebreide procedure omgevingsvergunning voor de twee nieuwe woningen. De geluidsbelasting op woning B ten gevolge van het wegverkeer op de Lutkepost ligt onder de voorkeurswaarde van 48 dB. Voor de bestaande bedrijfswoning geldt dat er hier reeds sprake is van een woning en daarom akoestisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

4.6.3 Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling. Volledigheidshalve is het akoestisch onderzoek toegevoegd aan de bijlagen van de toelichting.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. In het bestemmingsplan 'Buitenpost Munewyk' is aangegeven dat enkel bedrijven van milieucategorie één en twee zijn toegestaan. Hetgeen betekent dat er een richtafstand tot gemengd gebied geldt van nul tot tien meter. Doordat het gehele perceel een woonbestemming krijgt zullen de nieuwe woningen niet hoeven worden getoetst. Daarnaast is de bestaande bedrijfswoning op de projectlocatie al jaren in gebruik als reguliere woning.

Ook moet er beoordeeld worden of de nieuw te bouwen woningen en de te herbestemmen bedrijfswoning de naastgelegen bedrijfsbestemming niet beperken. De twee nieuwe woningen zullen op de noordwestzijde van het perceel worden gebouwd en zitten daarbij ruim boven de richtafstanden zoals gesteld door de VNG. Ook de huidige bedrijfswoning, die zal worden omgezet naar een reguliere woning, heeft een afstand van ongeveer zeventien meter tot het bouwvlak van de bedrijfsbestemming op Ried 1 en voldoet daarmee aan de richtafstanden in het kader van bedrijf en milieuzonering. Omdat het bouwvlak 5 meter ruimer om de bestaande bebouwingscontouren ligt, wordt de richtafstand in geen enkele situatie kleiner dan 12 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstand van 10 meter tot de naastgelegen bedrijfsbestemming.

Aan de overzijde van de weg is aan de Lutkepost 2 een agrarisch bedrijf gesitueerd. De maatgevende objecten voor deze functie bevinden zich echter aan de Kuipersweg nummer 80 op een afstand van 50 meter terwijl de afstand van het bedrijf tot het perceel aan de Lutkepost 1 zo'n 60 meter bedraagt. Het bedrijf zal daarmee als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelen niet meer beperkingen ondervinden dan waarvan in de huidige situatie al sprake is.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies in de omgeving vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt bouw van de de woningen en de wijziging van de functie van de bedrijfswoning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende bedrijfsfuncties. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPbpLutkepost1-VO01_0008.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitenpost Munewyk' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard.

De projectlocatie is gesitueerd binnen de bebouwde kom. Omdat de planvorming boven de 200m2 aan verharding voorziet dient er watercompensatie plaats te vinden.

In overleg met het waterschap is gekozen om deze compensatie te laten plaatsvinden door het graven van een zwemvijver van meer dan 75m2 op het perceel waarop de boerderijhoeve is gelegen. Deze zal worden voorzien van een overstort naar de om het perceel gelegen watergang.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitenpost - Munewyk'.

Het bestemmingsplan 'Buitenpost - Lutkepost 1' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Buitenpost - Lutkepost 1' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Bestemming Wonen

De woning in het plangebied heeft deze bestemming gekregen. Bij de woning is een aan huis verbonden beroep toegestaan, hieraan zijn in de regels wel voorwaarden verbonden. Voor het bouwen van woningen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn bouwregels opgenomen. Onder de totale oppervlakte van het hoofdgebouw wordt tevens verstaan de architectonisch gelijkwaardige aangebouwde bijgebouwen en aanbouwen.De regeling van bijgebouwen ziet op ondergeschikte bijgebouwen.

Bestemming Waarde - Archeologie

Deze bestemming heeft als doel het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

De initiatiefnemer heeft contact gehad met omwonenden over het voorgenomen plan. Naar aanleiding van dit overleg is de situering van de woningen aangepast. Er zijn geen lopende bezwaren van omwonenden met betrekking van voorliggend plan.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.