direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenweg 77 Surhuisterveen
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding & doel

Bouwbedrijf U. Veenstra B.V. is voornemens om op het perceel Molenweg 77 in Surhuisterveen 19 nieuwe woningen te realiseren. Op de locatie is op dit moment nog een gebouw gesitueerd waar tot voor kort een meubelzaak was gevestigd.In de huidige beheersverordening 'Dorpen Achtkarspelen' valt woningbouw buiten de mogelijke bestemmingen voor het terrein. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Molenweg 77 op de hoek van de Molenweg en De Dellen in het noordoosten van Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen (provincie Fryslân). Het gebied sluit aan de west- en zuidzijde aan op de woonbebouwing van de Zwitserlaan en omgeving. Aan de noordzijde sluit het plangebied aan op het buitengebied, met tussen het plangebied en de N358 (Scheiding) de lintbebouwing van het buurtschap Koartwâld. Tegenover het plangebied aan de oostzijde ligt aan de andere zijde van de Molenweg bedrijventerrein De Lauwers. In de huidige situatie is op het perceel een meubelzaak gevestigd (Folkerts Interieurvisie). Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Surhuizum sectie B nummer 9142 en heeft een oppervlak van 8.815 m². Figuur1.1 geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0001.png" Figuur 1.1 begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het vigerende planologische regime betreft de beheersverordening “Beheersverordening dorpen Achtkarspelen”. Deze beheersverordening is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juni 2016. Op grond van deze beheersverordening is voor het plangebied de de bestemming “Detailhandel - Detailhandel in volumineuze goederen” van toepassing. De voor “detailhandel - detailhandel in volumineuze goederen” (artikel 9) aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen en een bouwmarkt, met dien verstande dat de vestiging van een supermarkt niet is toegestaan, met daaraan ondergeschikt wegen en paden; groenvoorzieningen; water en parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen; bouwwerken geen gebouwen zijnde. In figuur 1.2 is een uitsnede van de plankaart ingevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0002.png"

Figuur 1.2 uitsnede plankaart

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven, wordt ingegaan op de behoefte voor nieuwe woningbouw en worden de verkeersaspecten toegelicht. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders beschreven. De milieu- en omgevingsaspecten zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en het overleg en inspraak van het plan aanbod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving en -uitgangspunten

Dit hoofdstuk beschrijft de karakteristiek, de functies en de structuur van het plangebied. Tevens wordt ingegaan op de behoefte voor nieuwe woningbouw en komen de verkeersaspecten aan bod.

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het perceel uit een vrijwel volledig verhard terrein. De hierop gevestigde meubelzaak bestaat hoofdzakelijk uit een glazen showroom langs de noord- en oostzijde. Aan de zuidzijde van het complex bevinden zich de loods en kantoorruimtes. Deze kunnen worden bereikt via de oprit direct ten noorden van de woning aan de Molenweg 75. Langs de westzijde vormen een tegelpad en een hek de afscheiding met de schuren van de woningen aan de Zwitserlaan. Het pand heeft een plat dak, dat is bedekt met mastiek. Langs de noordoostzijde van het complex bevindt zich een parkeerterrein, dat begrensd wordt door een goed onderhouden groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0003.png"

Figuur 2.1 huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Binnen het plangebied worden 19 grondgebonden eengezinswoningen ontwikkeld. Dat leidt tot de verkavelingsopzet zoals in figuur 2.2 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0004.png"

Figuur 2.2 toekomstige situatie

Zes 2-onder-1 kappers worden door een nieuwe ontsluitingsweg op De Dellen ontsloten, drie vrijstaande woningen zijn gelegen aan De Dellen en vier vrijstaande woningen aan de Molenweg. De nieuw aan te leggen ontsluitingsweg zal doodlopend zijn.

De woningen worden ruim opgezet en bestaan uit twee woonlagen met een kap. De woningen worden niet hoger dan 11 meter. parkeren vindt voornamelijk plaats op eigen terrein. Openbare parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd aan de nieuwe ontsluitingsweg. Dit leidt tot de invulling van het plangebied zoals aangegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0005.png"

Figuur 2.3 invulling plangebied

2.3 Stedenbouwkundige opzet

De locatie ligt op de hoek van de Molenweg en De Dellen. De bebouwing langs De Dellen bestaat hoofdzakelijk uit woonbebouwing. De Molenweg is aan de oostzijde vooral ingevuld met bedrijven en daarbij behorende bedrijfswoningen. De bebouwing ten westen van de Molenweg is overwegend ingevuld als woonbebouwing. De locatie grenst daardoor aan een woongebied. Vanuit dat perspectief is het stedenbouwkundig goed voorstelbaar om deze locatie in te vullen met woningen.

Het plan voorziet langs De Dellen en de Molenweg in vrijstaande bebouwing op grote kavels. Deze verkavelingsstructuur met vrijstaande bebouwing sluit goed aan op de hier aanwezige bestaande verkaveling. Het plan wordt naar binnen toe verdicht met 2-onder-1 kapwoningen en geschakelde 2-onder-1 kapwoningen. Ook dit is passend in de bebouwingsstructuur van de achterliggende wijk, welke grotendeels uit rijwoningen bestaat. Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan voorziet in een geleidelijke overgang van grote woonkavels met vrijstaande bebouwing aan de buitenrand, naar een verdichting van kleinere kavels met 2-onder-1 kapwoningen en geschakelde 2-onder-1 kapwoningen. In figuur 2.4 is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0006.png"

Figuur 2.4 impressie plangebied

2.4 Verkeer

2.4.1 Parkeren

Voor het parkeren geldt als uitgangspunt dat er binnen het plangebied voldoende ruimte moet zijn voor het opvangen van de parkeerbehoefte. Zodoende ontstaat er in de omgeving geen overlast door geparkeerde auto's. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is opgenomen in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld op 22 januari 2015. Het bepalen van parkeerbehoefte bij nieuwe gebiedsontwikkelingen wordt met behulp van het gemeentelijke verkeer- en vervoerplan (GVVP) uitgewerkt . Onderstaande tabel, afkomstig van de GVVP, geeft de parkeernormen weer per type woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0007.png"

 Tabel 1. Parkeerbehoefte woningen (Bron: GVVP, 2015)

Het plangebied behoort tot ‘schil bebouwde kom’. Op basis van de normen uit de GVVP zoals dit gehanteerd wordt door de gemeente Achtkarspelen, volgt onderstaande parkeerbehoefte.

12x woning midden 12 x 1,8 = 21,6

7x woning duur 7 x 2 = 14 +

Totaal aantal parkeerplaatsen = 35,6 parkeerplaatsen

 

De bepaling van het aanbod aan parkeerplaatsen op eigen terrein, bij de functie wonen, is verschillend. Dit is afhankelijk van de vraag of een garage, oprit of carport als volwaardige of als halve parkeerplaats meetelt. De rekenfactor voor deze bepaling is te vinden in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0008.png"

Tabel 2. Rekenfactor parkeervoorzieningen (bron: GVVP, 2015)

Voor het planvoornemen wordt uitgegaan van vier woningen waar sprake is van 2 dubbele opritten met garage en met een minimale breedte van 4,5 meter; de kavels bieden hiervoor voldoende ruimte. Voor de overige (15) woningen wordt uitgegaan van lange opritten met garage. Hiermee is het berekeningsaantal 4 x 1,8 = 7,2 parkeerplaatsen (Garage met dubbele oprit) en 15 x 1,3 = 19,5 parkeerplaatsen (garage met lange oprit), conform de tabel uit de GVVP. Dit betekent dat op eigen erf in totaal 19,5 + 7,2 = 26,7 parkeerplaatsen kan worden voorzien. Resteren nog 8,9 parkeerplaatsen (parkeerbehoefte 35,6 – 19,5 = 8,9). In de openbare ruimte zijn 11 parkeerplaatsen haaks op de weg voorzien. Daardoor wordt met een overschot van 2,1 parkeerplek aan de parkeerbehoefte voldaan.

2.4.2 Verkeersveiligheid

Er zal een nieuwe ontsluiting worden gecreëerd op De Dellen. De ontsluiting is doodlopend. De nieuwe weg zal dan ook alleen gebruikt worden voor bestemmingsverkeer en binnen het bestaande 30-km gebied, waar de nieuwe ontsluitingsweg op aansluit worden opgenomen. De toename van extra verkeersbewegingen zal minimaal wezen. Met de aanleg van de weg zal rekening moeten worden gehouden met het profiel en de bestaande inrichting op De Dellen. De gelijkwaardige kruising zal in overeenstemming met het bestaande profiel moeten worden gebracht.

2.5 Volkshuisvestelijke onderbouwing

Op basis van de nieuwe bevolkingsprognoses en de regionale woningmarktanalyse worden nieuwe regionale woningbouwafspraken met de provincie gemaakt. Aan de hand hiervan zal ook het gemeentelijk woningbouwprogramma geactualiseerd worden. Daarin zal ruimte worden opgenomen voor de voorgenomen planontwikkeling. In deze paragraaf wordt de behoefte voor nieuwe woningen onderbouwd.

Kwantitatieve woonbehoefte

Het plan omvat het realiseren van 19 woningen op een binnenstedelijke locatie. Bevolkings- en huishoudensprognoses laten zien dat tot 2025 sprake is van een toenemende woningbehoefte, als gevolg van gezinsverdunning die leidt tot huishoudensgroei. In het regionaal woningbehoefteonderzoek, dat in 2016/begin 2017 is uitgevoerd, wordt duidelijk dat Surhuisterveen één van de kernen is met een relatief sterk ontwikkelperspectief: het aantal woningen waaraan tot 2025 behoefte is varieert van 40 tot 95 volgens de prognose van de provincie Fryslân. Wanneer de Primos-prognose wordt gehanteerd, dan komt de woningbehoefte van Surhuisterveen tot 2025 uit op 100 tot 140 woningen.

Omdat het gaat om een woningbouwplan van 19 woningen, dient de Ladder voor duurzame verstedelijking toegepast te worden. Voorwaarde hierbij is dat de ontwikkeling past binnen de kwantitatieve regionale behoefte. De regionale behoefte bestaat uit de woningvraag minus het aantal woningen in 'harde plannen' (plannen die al bestemd/vergund zijn), binnen de regio waarin de vraag bediend wordt.

De harde plancapaciteit in Surhuisterveen bedraagt momenteel 88 woningen (zie tabel). Het gaat hierbij vooral om woningen in het koopsegment. De grote kavels in het plan concurreren het meest met het plan Vierstromenland. De kleinere kavels met geschakelde woningen zijn vergelijkbaar met het plan De Dellen 41-43. Naast harde plancapaciteit bestaan in Surhuisterveen op diverse locaties initiatieven voor woningbouw, echter hiervoor zijn nog geen procedures opgestart.

Plan   Segment   Type   Aantal  
Vierstromenland   Grotendeels koop -duur   Vrijstaand/ 2^1 kap (vrijwel allemaal verkocht)   21  
Nije Jirden   Koop - duur   40 Appartementen + 10 vrijstaand/ 2^1 kap   50  
De Dellen 41-43 (in procedure)   Koop – laag-/ middensegment   Rij/2^1 kap   17  
Totaal       88  

In het woningbouwprogramma 2014-2020 is opgenomen aan welke plannen de woningbouwruimte wordt toegekend. Aangezien de gemeente vanaf circa 2025 te maken krijgt met huishoudensdaling, is de additionele woningvraag beperkt. Daarom nemen we een terughoudende houding aan ten aanzien van nieuwe woningbouwplannen die niet in het woningbouwprogramma staan.

Ondanks dat dit plan niet is opgenomen in het woningbouwprogramma, blijkt hierboven dat er naar verwachting voldoende vraag is naar dit plan. Omdat voor binnenstedelijk bouwen vooralsnog het regime 'plafondloos' bouwen geldt, kan daardoor toch positief gereageerd worden aan het plan.

Op basis van de nieuwe bevolkingsprognoses en de regionale woningmarktanalyse worden nieuwe regionale woningbouwafspraken met de provincie gemaakt. Aan de hand hiervan zal ook het gemeentelijk woningbouwprogramma geactualiseerd worden. Dit plan wordt hierin meegenomen.

kwalitatieve woonbehoefte 

Het plan omvat het realiseren van 19 woningen in het koopsegment. 7 woningen zullen vrijstaand uitgevoerd worden, deze bevinden zich op relatief grote kavels aan de buitenrand van het plan, waardoor ze in het dure segment zullen vallen. Het binnenterrein van het plan bestaat uit 6 2^1 kap woningen, op kavels die gangbaar zijn in dit segment (340 m2). Daarnaast bevinden zich hier 6 2^1 kap woningen met geschakelde garages, die door de kleinere kavels (225 m2) in een lager segment vallen. Door de variatie aan woningaanbod en kaveloppervlakten worden verschillende doelgroepen bediend. De flexibele indeling en de afmetingen van het vloeroppervlak maken dat de woningen zorggeschikt uitgevoerd kunnen worden, naar gelang de wens van de kopers.

Dit plan kan bijdragen aan de doorstroming op de woningmarkt: een deel van de kopers zal naar verwachting een huur- of starterswoning achterlaten. Dit zijn segmenten waarop, met name in Surhuisterveen, druk merkbaar is.

Tenslotte draagt dit plan bij aan een verbetering en vernieuwing van de woningvoorraad: nieuw gerealiseerde woningen zijn zowel qua indeling, kwaliteit, als energetische prestatie niet vergelijkbaar met het bestaande aanbod.

Conclusie

Uitgaande van de bovenkant van de bandbreedte qua woningbehoefte en rekening houdend met de fasering ten opzichte van andere woningbouwplannen, kan vooralsnog geconcludeerd worden dat de woningbehoefte voldoende is om in te stemmen met het toevoegen van 19 woningen op deze locatie.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk is kort en voor zover relevant het beleidsprofiel opgenomen voor het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?

Het begrip 'regio' is niet begrensd in het Bro, maar is afhankelijk van de ontwikkeling. De behoefte is in paragraaf 2.5 onderbouwd.

Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?

Aan deze tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

Omdat wordt voldaan aan trede 2, hoeft niet naar een nieuwe locatie buiten bestaand stedelijk gebied te worden gezocht. De locatie wordt overigens passend ontsloten en wordt voorzien van voldoende parkeerplaatsen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', vastgesteld op 13 december 2006. Het Streekplan zet in op de versterking van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. Het herontwikkelen van een voormalige bedrijfslocatie sluit hier goed op aan.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied. Volgens de provinciale begrenzing ligt het plangebied in het stedelijk gebied.

De verordening stelt regels aan onder andere het aspect woningbouw. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De regionale woningbouwafspraken met de provincie bieden ruimte om, met het oog op herontwikkeling, plafondloos te bouwen. Hiermee past het plan tevens binnen de beleidskaders van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 'Samen leven in Achtkarspelen'

Op 24 januari 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Samen leven in Achtkarspelen' vastgesteld. Deze visie blikt vooruit op de ontwikkelingen in de dorpskernen voor de komende 15 jaar. De leefbaarheid en het samen leven in de dorpen staan centraal in de Structuurvisie. Dit centrale thema is uitgewerkt in verschillende onderwerpen zoals wonen, werken en voorzieningen.

Achtkarspelen wil zich verder ontwikkelen als aantrekkelijke woongemeente. Er moeten voldoende woningbouwmogelijkheden komen om de voor de komende jaren voorspelde woningvraag op te vangen. Het plan voldoet qua woningtypologie aan deze doelstelling.

Woonvisie en woningbouwprogramma

Het plan past in de lange termijn visie die Achtkarspelen heeft op Wonen. Ingezet wordt o.a. op een kwaliteitsverbetering van leegstaande en braakliggende locaties, binnenstedelijk bouwen en het vergroten van de zorggeschikte voorraad. Aan de Woonvisie is een woningbouwprogramma gekoppeld. Daarin ligt de nadruk op binnenstedelijk bouwen. Ruim tweederde van de plannen in het woningbouwprogramma bevinden zich in binnenstedelijk gebied. Het gaat hier veelal om lege plekken in de bebouwde kom die zijn ontstaan door het vertrek van bedrijvigheid. Invulling met woningbouw heeft tot doel om de uitstraling en ruimtelijke kwaliteit van de locaties te versterken. De locatie aan de Molenweg is nog niet als zodanig opgenomen in het woningbouwprogramma. In paragraaf2.5 wordt de volkshuisvestelijke onderbouwing gegeven voor de toelaatbaarheid van dit plan.

Welstandsbeleid

De welstandscriteria worden in samenspraak met de ontwikkelaar en met welstandscommissie Hûs & Hiem bepaald. De welstandscriteria worden tegelijk met het bestemmingsplan ter inzage gelegd voor inspraak. De raad is bevoegd om de welstandscriteria uiteindelijk vast te stellen, dit loopt gelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

De laatste jaren is in toenemende mate het besef gegroeid dat ruimtelijke ordening en milieu twee beleidsvelden zijn die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen, zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit. Voor de initiatieven die meegenomen zijn in het ontwerp zijn de gebiedsaspecten onderzocht, voor zover relevant. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevings- en milieuaspecten.

4.1 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten 'ernstige vervuilingen' in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Om de bodemkwaliteit in beeld te krijgen in een bodemonderzoek uitgevoerd.

Onderzoek

Het verkennend milieukundig bodemonderzoek is uitgevoerd door raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema & Partners B.V en is op 16 oktober 2017 opgeleverd (projectnummer VN-69279-1). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is aan te tonen dat de grond en/of grondwater redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen bebouwing.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd door het steekproefsgewijs bemonsteren van (verdachte) bodemlagen. Het onderzoek is gebaseerd op de beschikbare gegevens uit het vooronderzoek.

Conclusie

Uit het veldwerk blijkt dat op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn plaatselijk bijmengingen met baksteenresten aangetroffen. Bij twee boringen is handmatig boren gestaakt op een steen en hout.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met lood. Het gehalte blijft onder de ½ AW + I waarde en geeft geen aanleiding tot nader onderzoek. De gehaltes van de overige gemeten parameters in de boven- en ondergrond blijven onder destreefwaarden en of de detectiegrens.

Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt dat het grondwater uit peilbuis PBM003 licht is verontreinigd metbarium. Het gehalte ligt onder de ½ S + I waarde en geeft geen aanleiding tot nader onderzoek. De gehaltes van de overige gemeten blijven beneden de streefwaarden en of de detectiegrens.

Op basis van de zintuiglijke waarnemingen bij de verrichte boorlocaties en de analyses van de samengestelde grond(meng)monsters en het grondwatermonster kan worden geconcludeerd dat de lichte verontreinigingengeen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of milieu vormen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld en vormen geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de grondgebonden woningen.

4.2 Water

Algemeen

Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen.

Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verder gaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.

Regelgeving

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslan dat zowel het waterkwantiteits- als het waterkwaliteitsbeheer verzorgt. Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen.

De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. In een waterparagraaf wordt een beschrijving van het huidige watersysteem gegeven en de vertaling van het beleid naar het bestemmingsplan in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van de watertoets is dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen. Het gaat hierbij om de thema's: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud. Het gaat dus niet om een toets achteraf, maar om vroegtijdige en actieve inbreng van het waterschap bij de planvorming. Hiervoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met het waterschap.

Onderzoek

In het plangebied wordt een bestaand gebouw afgebroken. Daarvoor in de plaats komen 19 nieuwbouwwoningen. De bestaande oppervlakte aan verharding bedraagt ongeveer 6.900 m². De verharding in de nieuwe situatie zal ongeveer 3.500 m² bedragen. Het oppervlakte qua verharding zal dus afnemen.

Op 1 oktober 2017 is de digitale watertoets doorlopen voor een toekomstig woningbouwplan voor de locatie Molenweg / De Dellen te Surhuisterveen.  Op basis van de aanvraag blijkt dat volstaan kan worden met de korte procedure. Door het Wetterskip is daarvoor het bijbehorende standaard wateradvies afgegeven.

Dat betekent dat bij de uitvoering rekening moet worden gehouden met de Leidraad Watertoets. Daarin staat omschreven waarmee rekening gehouden moet worden en is informatie te vinden over de te nemen standaard maatregelen.

Ook wordt aandacht gevraagd voor klimaatadaptie. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Bij de inrichting van het plangebied kan hier rekening mee gehouden worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten.

Conclusie

Het waterschap heeft een positief advies gegeven over de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.

4.3 Geluid (wegverkeerslawaai)

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.

Onderzoek

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder andere vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Burgemeester en wethouders kunnen een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB.

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Molenweg en het zoneplichtige deel van De Dellen. Om de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen te bepalen is door de FUMO akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd.

Als gevolg van het wegverkeer op de Molenweg en De Dellen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden voor de nieuw te bouwen woningen aan de Molenweg en De Dellen. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh 53 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt dus niet overschreden. Voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden diet het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde af te geven. Daarbij dienen zij af te wegen of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting terug te dringen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van de ontwikkeling terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Het binnenniveau van de nieuw te bouwen woningen moet voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Bij het treffen van bouwkundige voorzieningen wordt geadviseerd rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelastingen (exclusief aftrek) van alle bij de onderzoekslocatie betrokken wegen. Dit zijn de geluids-belastingen inclusief de geluidsbijdrage van de 30-kilometerwegen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat als gevolg van wegverkeerslawaai afkomstig van de Molenweg de De Dellen voor de toekomstige woningen gelegen aan deze wegen hogere waarden vereist zijn. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat geen maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen en omdat de nieuwbouwwoningen kunnen voldoen aan de eisen van het bouwbesluit wordt een hogere waarde voor deze woninge acceptabel geacht. De hogere waarden moeten door het college vastgesteld worden. Voor het overige wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

4.4 Geurhinder

Aan het Koartwâld 10 te Surhuizum is een vleeskuikenhouderij gevestigd (Voorhorst). De geprojecteerde woningen vormen geurgevoelige objecten en kunnen alleen gerealiseerd worden als de geurbelasting op deze woningen minder is dan de geurnorm voor de bebouwde kom uit de Wet geurhinder en veehouderij toelaat.

Onderzoek

Op grond van de bestaande milieuvergunning is de (voorgrond)geurbelasting op de locatie Folkerts doorgerekend. Uitkomst hiervan is dat de geurbelasting de grenswaarde van 2,0 odeurunits op meerdere punten binnen het plangebied overschrijdt. In figuur 4.2 zijn de berekende punten aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0009.png"

figuur 4.2 berekende geurpunten

Uit de berekening blijkt dat de laagst berekende waarde voor het projectgebied op 3,0 odeurunits ligt. Deze berekening is als Bijlage 2 toegevoegd. De mogelijkheid om de woningen toch te kunnen bouwen is een verlaging van de geurbelasting bij de bron, en/of een verhoging van de geurnorm. Het beperken van de emissie vanuit de stal zal mogelijk niet afdoende zijn. Er moet daarnaast worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen.

Conclusie

Een verhoging van de geurnorm voor deze locatie is noodzakelijk. Indien er geen ontwikkeling op deze locatie geboden wordt, ligt verloedering op de loer. Duidelijk is geworden dat invulling binnen de vigerende bestemming geen mogelijkheden biedt. Het betreft hier de entree van Surhuisterveen waar we een goede ruimtelijke uitstraling willen realiseren.

Separaat van deze planherziening wordt de verordening 'Geurhinder en veehouderij' aangevuld met de aanpassing van de geurbelasting binnen de bebouwde kom van Surhuisterveen. Hierbij wordt de geurnorm voor deze binnen de bebouwde kom gelegen locatie verhoogd naar 4 odeur.

Met het verhogen van de geurnorm wordt het gevestigde bedrijf niet benadeeld. In de nabijheid van het bedrijf zijn woningen gelegen met een reeds veel hogere geurbelasting. Wil het bedrijf zich verder ontwikkelen, dan zullen er maatregelen noodzakelijk zijn om de geurbelasting op deze woningen te reduceren. De toe te voegen woningen in de bebouwde kom liggen op zo'n danig afstand dat deze geen belemmering vormen.

4.5 Lucht

Algemeen

Door de uitstoot van gassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de algemene maatregelen van bestuur inzake de luchtkwaliteitseisen. In de Wet milieubeheer is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden. Voor kantoren geldt dat kantoren met een brutovloeroppervlak van maximaal 100.000 m2 bij 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Onderzoek

Er worden middels onderhavig plan geen nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.

Regelgeving

Voor inrichtingen (bedrijven) en transportroutes is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In onderstaande alinea's worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft voor een bepaalde plaats de kans om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald voor het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten zoals risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van het incident.

Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval

Naast de grenswaarden genoemd in het Bevi en de daarbij behorende Revi dient ook rekening gehouden te worden met de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval (hierna: de circulaire).

Per 28 juni 2016 is de Circulaire in werking getreden. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om naast het toepassen van het Bevi en de Revi aanvullend effectgericht beleid te voeren, waarmee voor belangrijke ongevalsscenario's de gevolgen van een ongeval bij een LPG-tankstation worden beperkt. Met de effectgerichte benadering wordt aangesloten bij de modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid, waarbij de effecten van ongevallen een rol zullen innemen naast de nu in het Bevi gehanteerde risicobenadering.

Onderzoek

In het kader van de nieuwe bestemmingsplannen dient een inventarisatie van mogelijke risicobronnen (zowel bedrijven als transport van gevaarlijke stoffen) plaats te vinden en dient bepaald te worden wat de gevolgen/consequenties van de aanwezigheid van mogelijke risicobronnen zijn. Daarbij moet gekeken worden naar:

  • a. bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • b. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • c. vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Door de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO) is een advies opgesteld (d.d. 8 juni 2017) waarin wordt ingegaan op de externe veiligheidsaspecten in relatie tot de planontwikkeling van 19 woningen. Dit advies is als Bijlage 3 toegevoegd.

LPG tankstation

In het advies wordt ingegaan op de invloed van het LPG-tankstation aan de Koartwald 6a in Surhuisterveen. Uit dit advies blijkt dat het plangebied voor een klein gedeelte is gelegen binnen het invloedsgebied en de effectafstand voor zeer kwetsbare objecten van dit LPG-tankstation (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0010.png"

Figuur 4.3 invloedsgebied LPG-tankstation

In het advies is het Groepsrisico verantwoord. Daarbij is gebruik gemaakt van een berekening van Adviesgroep AVIV, van 19 november 2008. Uit de inrichtingstekening van het plan valt op te maken dat mogelijk één vrijstaande woning binnen invloedsgebied van het vulpunt valt. Bij een Groepsrisico-berekening wordt gerekend met 2,4 personen per woning. Dit betekent dat het Groepsrisico mogelijk met 2,4 personen zal toenemen. In de Groepsrisico-curve zal dit niet waar te nemen zijn. Een nieuwe Groepsrisico-berekening is om die reden niet uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden dat het Groepsrisico van het LPG-tankstation geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Omdat sprake is van een hogedruk aardgastransportleiding is het Bevb van toepassing.

In figuur 4.4. is een overzicht van de hogedruk aardgastransportleidingen opgenomen. De blauwe lijn betreft de leiding. In het (licht)bruin zijn de invloedscontouren weergegeven. Het plangebied ligt ten westen van de leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPSvMolenweg77-0001_0011.png"

Figuur 4.4 invloedscontour hogedruk aardgastransportleiding

Uit figuur 4.4 blijkt dat de risicocontouren of de invloedsgebieden van de aardgastransportleiding niet over het plangebied vallen. Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleidingen geen belemmeringen vormen voor het Groepsrisico van onderhavig plan.

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Aan de oostzijde van het plangebied ligt de provinciale weg N358. Over deze weg vindt incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaats. De kortste afstand tussen het plangebied en de N358 bedraagt circa 400 meter. In het Bevt staat dat wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen, het Groepsrisico dient te worden verantwoord. Omdat het plangebied verder dan 200 meter van de N358 is gelegen, wordt deze weg niet beschouwd in het kader van externe veiligheid.

Advies Brandweer

Op 24 juli 2017 heeft de Brandweer Fryslân geadviseerd over de planontwikkeling. Het advies is als bijlage ... bijgevoegd. Daarbij geven zij aan dat de hoogte van het groepsrisico geen harde norm is en daarom in de ogen van Brandweer Fryslân nooit leidend in de afweging van het bevoegd gezag. Belangrijke aspecten bij de afweging of het risico aanvaardbaar is, is bijvoorbeeld de zelfredzaamheid van de mensen binnen het invloedsgebied. ln dit geval gaat het om reguliere woningen waardoor ervan uit gegaan kan worden dat de hier (toekomstig) woonachtige bewoners voldoende zelfredzaam zijn.

Daarnaast heeft de brandweer het plan getoetst aan bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen en opkomsttijden. Ook op deze aspecten kan het plan voldoen, al wordt wel geadviseerd de brandweer te betrekken bij de inrichting van het gebied, zodat rekening kan worden gehouden met de plaatsing van brandkranen.

Conclusie

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheid verhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.

Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het GR en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid vooralsnog geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Geadviseerd wordt om:

  • bij voorkeur geen kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van het LPG vulpunt toe te staan;
  • niet zonder meer beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van het LPG vulpunt toe te staan;
  • in het bestemmingsplan te borgen dat binnen de effectafstand van 160 meter van het LPG vulpunt geen nieuwe zeer kwetsbare objecten worden gerealiseerd;
  • vluchtroutes van de bron af te situeren.

In de regels is een veiligheidszone opgenomen die in de noordoosthoek van het plangebied is gelegen. Binnen deze zone worden zeer kwetsbare objecten uitgesloten.

4.7 Natuurtoets

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de bebouwde kom vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en parken. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in bebouwd gebied wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient getoetst te worden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb).

Bij soortenbescherming van planten en dieren moet aandacht worden besteed aan de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn en de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11).

Gebiedsbescherming houdt in dat gebieden met belangrijke natuurwaarden wettelijk zijn beschermd. Het gaat hierbij om het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur of EHS), Natura 2000-gebieden, natuurreservaten en andere in bestemmingsplannen aangeduide natuurgebieden.

Onderzoek

Door bureau Faunax is een ecologische quickscan uitgevoerd (Ecologische quickscan inbreidingslocatie Molenweg-De Dellen in Surhuisterveen, november 2017) om te toetsen of het planvoornemen kan voldoen aan de natuurwetgeving. Een ecologische quickscan is de eerste stap van ecologisch onderzoek en is bedoeld om een inschatting te maken van de mogelijke effecten op eventueel aanwezige beschermde flora en fauna en/of natuurgebieden binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. De quickscan bestaat uit een bureaustudie en een veldbezoek. De Quickscan is als Bijlage 4 toegevoegd.

Conclusie

Soortbescherming

Geconcludeerd wordt dat op grond van de ligging , de afwezigheid van kritische biotopen en het ontbreken van watergangen of –partijen in of het plangebied de aanwezigheid van de volgende soortgroepen op voorhand kan worden uitgesloten: amfibieën, reptielen, insecten (dagvlinders, libellen en kevers) en andere ongewervelden, vissen en zoogdieren anders dan vleermuizen.

Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen, noch het geschikte habitat hiervoor. Deze soorten stellen veelal kritische eisen aan hun standplaatsen. De aanwezigheid van beschermde plantensoorten en effecten op deze soorten ten gevolge van de werkzaamheden kunnen hierdoor ook worden uitgesloten.

Het voorkomen van nesten van vogels welke jaarrond beschermd worden kunnen binnen het plangebied worden uitgesloten op grond van de ligging van het plangebied en het ontbreken van aanbod van geschikte nestlocaties. Wel kan een beperkt aantal vogelsoorten tot broeden komen in de bomen en struiken in het plangebied. Hiervan zijn de nesten alleen tijdens het broedseizoen beschermd.

Na inspectie van het gebouw wordt het pand aan de Molenweg 77 ongeschikt geacht voor de aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Het plangebied vormt, gezien de beperkte aanwezigheid van begroeiing en bomen, geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

Nader onderzoek is niet nodig, uit de quickscan blijkt dat geen (nadelige) effecten op of aantasting van soorten zullen plaatsvinden. Wel wordt aanbevolen, ter bescherming van vogels, dat als aanwezige planten en struiken verwijderd moeten worden, dit buiten het broedseizoen te doen. Daarnaast is de algemene zorgplicht van toepassing.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in, of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied en valt niet binnen het NNN (voorheen EHS). Negatieve effecten van de voorgenomen planontwikkeling op deze gebieden zijn uitgesloten. Een nadere toetsing in het kader van het onderdeel gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming of NNN is niet aan de orde.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Regelgeving

De herziene Monumentenwet 1988 schrijft voor dat gemeenten een eigen beleid voor de archeologische monumentenzorg voeren en bescherming bieden aan archeologische waarden in de bodem. De gemeente Aalburg heeft dit beleid in ontwerp klaargemaakt in de vorm van een Nota archeologie met bijbehorende kaart en Erfgoedverordening.

Uitgangspunt van het beleid is het behoud van waardevolle archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Nota Archeologie is beschreven hoe zal worden omgaan met (mogelijke) waardevolle archeologische en cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen. De beleidskaart archeologie maakt onderdeel uit van de Nota Archeologie en geeft een vlakdekkend overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. Deze kaart maakt inzichtelijk wanneer verplichting tot onderzoek kan ontstaan bij ruimtelijke ingrepen. In het beleid wordt beschreven wanneer nader onderzoek naar waarden is benodigd en wie hier verantwoordelijk voor is.

Archeologie in Erfgoedverordening
De gemeente is het bevoegd gezag voor beschermen van archeologische waarden. De bescherming kan worden neergelegd in een bestemmingsplan en in een (erfgoed)verordening. De gemeente gaat het uitgangspunt hanteren dat voor zover het archeologisch beleid niet is verankerd in een bestemmingsplan, de vereiste bescherming wordt geregeld in de Erfgoedverordening. De Erfgoedverordening treedt terug indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld dat volgens de Nota archeologiebeleid voorziet in de vereiste bescherming.

Onderzoek

Archeologie 

Voor het plangebied geldt volgens de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) een archeologische verwachtingswaarde, karterend onderzoek 3, voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen (Middelhoge verwachting). Dit houdt in dat bij ingrepen groter dan 5000m2 een historisch (bureauonderzoek) en een karterend onderzoek verricht dient te worden. Voor de periode Steentijd – Bronstijd is geen onderzoek nodig omdat, volgens de FAMKE, vermoed wordt dat resten uit deze periode al ernstig verstoord zijn. Omdat de oppervlakte van het plangebied groter is dan 5000m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op basis van de richtlijnen van de FAMKE een bureau- en karterend booronderzoek (IVO-O) uitgevoerd door Salisbury archeologie b.v., rapport nr. 17.132, d.d. 22-12-2017. Deze rapportage is als Bijlage 5 toegevoegd.

De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een klinker/betonlaag op opgebracht zand op een verstoord zandlaag of intact/verommeld veen op dekzand. Uit de uitgevoerde boringen blijkt dat in het dekzand nog een verrommeld podzolprofiel wordt herkend of het dekzand is verspoeld. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Uit de historische kaarten blijkt dat in het plangebied een roggemolen en historische bebouwing heeft gestaan. Aanwijzingen hiervoor zijn echter niet in de boringen aangetroffen. Uit ingewonnen informatie is naar voren gekomen dat de boerderij rond 1980 volledig is afgebroken, inclusief de boerderij die daar al in 1830 en de eeuwen daarvoor heeft gestaan. Op basis van deze informatie wordt ervan uit gegaan dat bij sloopwerkzaamheden onder maaiveld ook oudere fundamenten of resten grotendeels zijn opgeruimd. De bodem in het gehele plangebied is daarnaast in grote mate verstoord. In het plangebied worden dan ook geen resten meer verwacht van historische bebouwing of andere archeologische resten vanaf de 16e eeuw.

Cultuurhistorie

Op een kaart uit 1664 (Atlas Schotanus à Sterringa) is te zien dat het plangebied nog niet in de dorpskern van Surhuisterveen ligt maar bij het buurtschap Kortwoldumer tille, wat 'brug bij Kortwoude' betekent. Op de kaart is te zien dat bij het buurtschap een brug over de Oude Veenster Vaart ligt. Het gebied is nog niet opgedeeld in kavels en bestaat nog grotendeels uit een uitgestrekt hoogveengebied. Ter hoogte van het plangebied is bebouwing en een molen weergegeven.

Op een kaart uit 1718 (de kaart van Schotanus) is eveneens een molen weergegeven. In het buurtschap Kortwoude (Koartwâld) staat een korenmolen die in 1864 is gebouwd ter vervanging van de afgebrande roggemolen in het buurtschap. De roggemolen lijkt ter hoogte van het plangebied te liggen. De latere korenmolen is verplaatst en ligt nu ten oosten van onderhavig plangebied.

Op de Kadastrale Minuten van 1811 – 1832 is eveneens de roggemolen en enkele huizen ter hoogte van het plangebied weergegeven. Ook wordt zichtbaar dat het gebied is ontgonnen en bestaat uit min of meer onregelmatige opstrekkende kavels met een voornamelijk zuid-west lopende oriëntatie. De percelen werden in gebruik genomen als gras- of akkerland waar rogge werd verbouwd.

Op het Bonneblad uit 1900 zijn de Achterweg, de latere Molenweg, en de Dellenweg zichtbaar. De molen is echter verplaatst naar het oosten van de Molenweg in Kortwoude. Het lijkt erop dat de roggemolen, nadat deze in de 19e eeuw is afgebrand, verplaatst is naar de andere kant van het dorp. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw nadert de uitbreiding van Surhuisterveen het plangebied. Het plangebied bevat nog steeds dezelfde bebouwing en wegen zoals weergegeven op eerdere kaarten.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw is het onderzoeksgebied bebouwd. De oude bebouwing zoals weergegeven op de oudere historische kaarten is verdwenen. In het plangebied is het pand gebouwd zoals het tegenwoordig nog in het plangebied aanwezig is. De Molenweg en Dellenweg zijn nog steeds aanwezig.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het karterend booronderzoek, kan worden geconcludeerd dat de middelhoge verwachtingswaarde van het plangebied naar laag kan worden bijgesteld. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt klein ingeschat. Door het onderzoeksbureau wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen. Daarmee vormt het aspect archeologie geen beperking meer voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig. Het planvoornemen wordt niet belemmerd door cultuurhistorische waarden.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies.

Regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Onderzoek

Aan de oostzijde van de Molenweg is het bedrijventerrein De Lauwers gevestigd. Dit bedrijventerrein is ook opgenomen in de “Beheersverordening dorpen Achtkarspelen”. Het bedrijventerrein ruimte biedt aan klein- en grootschalige bedrijven uit de zwaardere milieucategorieën (tot de VNG-milieucategorie 4). Er is echter wel een zekere zonering van het bedrijventerrein opgenomen, waarbij rekening is gehouden met de afstand tot de woonbebouwing aan de west- en zuidwestkant van het plangebied. De zonering is gebaseerd op de VNG-bedrijvenlijst.In de rand grenzend aan de Molenweg zijn enkel bedrijven uit categorie 1 en 2 van de VNG-bedrijvenlijst toegestaan. Daarmee is voldoende geborgd dat deze bedrijven geen hinder zullen opleveren voor de nieuw te bouwen woningen, maar ook dat de woningen de bestaande bedrijven zullen hinderen in de huidige bedrijfsvoering.

Conclusie

Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect bedrijfshinder uitvoerbaar.

4.10 Kabels en Leidingen

Er komen geen planologisch relevante kabels en leidingen voor in het plangebied.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

Algemeen
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Omhier in de praktijk vorm aan te geven is de milieueffectrapportage ontwikkeld (zie met name hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer).

Gemeenten dienen ook bij kleine bouwprojecten te beoordelen of een milieueffectrapportage (MER) nodig is, via een zogenaamde m.e.r.-beoordeling. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Onderzoek
Op voorliggend bestemmingsplan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan omvat het realiseren van negentien woningen en betreft daarmee een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle milieuaspecten onderzocht en kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen nadelige milieu-effecten heeft. Het bevoegd gezag kan deze gronden gemotiveerd stellen dat geen Milieu-effectrapprtage hoeft te worden opgesteld.

4.12 Conclusie

Op basis van een toets van de uitvoeringsaspecten kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van 19 woningen op de hoek Molenweg / De Dellen past binnen de geldende (milieu)wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die ontwikkeld is voor bestemmingsplannen en hebben betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard is opgenomen. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.

5.1.1 Indeling van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.

In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.

In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.2 Wijze van bestemmen

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begripsbepaling

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Wonen

De woonbestemming is gelegd op de nog te realiseren woningen in het plangebied. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Bij de woningen is tevens in beperkte omvang een aan-huisverbonden beroep of een kleinschalig bedrijf toegestaan. Door middel van bouwvlakken op de verbeelding is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. Tevens geldt een bijgebouwenregeling.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Algemene gebruiksregel

Een aantal vormen van gebruik wordt in het algemeen in dit bestemmingsplan niet toegestaan. Welke dat zijn en hoe hiermee omgegaan wordt, staat opgenomen in dit artikel.

Algemene aanduidingsregel

In dit artikel is geregeld dat de ten behoeve van de windvang van de Feanstermûne geen opgaande beplanting kan worden gerealiseerd (vrijwaringszone - molenbiotoop) en dat vanwege het invloedsgebied van het nabijgelegen LPG station bebouwing niet mag worden gebruikt als zeer kwetsbare objecten (veiligheidzone - Bevi). De invloed van deze buiten het plangebied gelegen objecten op het plangebied is zeer gering.

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Onder andere mantelzorg, bed & breakfast, kleinschalig kamperen, paardenbakken en de huisvesting van seizoensarbeiders worden door middel van een algemene afwijking mogelijk gemaakt.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Algemene procedureregels

Er zijn procedures beschreven voor de verschillende in dit bestemmingsplan opgenomen planprocedures.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om een concrete ontwikkeling mogelijk te maken. Op grond van de Grondexploitatiewet moet een exploitatieplan worden opgesteld wanneer er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Dit is anders wanneer de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet uitdrukkelijk besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.

In het voorliggende bestemmingsplan is hiervan sprake. De kosten van dit bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd door het sluiten van een anterieureovereenkomst met de ontwikkelaar. Daarnaast worden leges geheven voor de bestemmingsplan herziening overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde tarieventabel en wordt een planschadeovereenkomst afgesloten die het risico van eventuele planschade bij de aanvrager neerlegt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen.

Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst is en op welke wijze dit heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

PM

6.2.2 Inspraak voorontwerpbestemmingsplan

PM

6.2.3 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

PM

6.2.4 Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Molenweg 77 Surhuisterveen is op ... vastgesteld.