Inhoudsopgave
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2.1 Streekplan Fryslân (2007)
3.2.2 Provinciale verordening Romte Fryslân
3.3.1 Structuurvisie Achtkarspelen
4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
6.1 Economische uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de twee percelen ten westen van de Wide Pet 14 en het perceel tussen Wide Pet 14 en 14A in Harkema, Achtkarspelen. De initiatiefnemer is voornemens hier negen woningen te realiseren. De gewenste realisatie van deze woningen is op grond van de huidige “beheersverordening dorpen Achtkarspelen” niet mogelijk. Het voornemen is de bouw van de woningen planologisch mogelijk te maken door voor deze gronden een nieuw bestemmingsplan op te stellen, tevens wordt dit plan gebruikt om een passende bestemming toe te wijzen aan de al bestaande woning op nummer 14A. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
De ligging van het plangebied is globaal aangegeven op onderstaande luchtfoto (figuur 1). Het betreft de percelen ten westen van de Wide Pet 14, kadastraal bekend als Surhuizum sectie C, perceelnummers 6666, 6667, 6457 en 6662 (figuur 2).
Figuur 1. Het plangebied met plangrens
Figuur 2. Kadastrale grenzen (Bron: Digitale Kadastrale Kaart)
Vigerend Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van de 'beheersverordening dorpen Achtkarspelen', zoals is vastgesteld op 16 juli 2016. Het bouwplan van deze woningen is in strijd met bovenstaande beheersverordening, acht woningen komen op een agrarisch bestemd perceel te liggen en één woning komt op gronden met een tuinbestemming te liggen. Figuur 3 toon een deel van de bestemmingsplankaart Harkema-dorp, waarop is te zien welke bestemmingen nu gelden. Om het plangebied van de benodigde woonbestemming te voorzien wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 3. Detail beheersverordening dorpen Achtkarspelen, kaart Harkema-Dorp
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ligging
De betreffende percelen aan De Wide Pet liggen aan de zuidkant van Harkema, en sluiten aan op het dorp. Het is de zone waar van oudsher verspreid liggende bebouwing voorkwam, de opstrekkende verkaveling en elzensingels zijn kenmerkend. De laatste, meest recente aanpassing in het gebied is het plangebied van het bestemmingsplan Wide Pet 10. In de kaartfragmenten hieronder is de ontwikkeling van de landschappelijke structuur in de loop van de tijd te zien.
Figuur 4. Kaartfragmenten verschillende tijdsperiodes
2.2 Planopzet
In het plangebied zullen negen woningen gerealiseerd worden. Acht hiervan zijn beoogd op voormalige agrarische gronden en liggen buiten het bestaand stedelijk gebied. Hiervan zijn zes woningen vrijstaand en één twee-onder-één-kap. De negende woning (vrijstaand) wordt binnen het bestaand stedelijk gebied gebouwd, op de gronden tussen de Wide Pet 14A en 16.
De initiatiefnemer is voornemens om de bouwkavels te verkopen. De woningen zullen individueel worden ontwikkeld. Gezien de ligging van het gebied, aan de zuidzijde en buitengrens van de kern, is aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.
Om een goede inpassing te realiseren is voor de woningen buiten stedelijk gebied een stedenbouwkundig plan opgesteld, op basis van een keukentafelgesprek en een ruimtelijke verkenning. Dit heeft geresulteerd in een goed beeld van de mogelijke inrichting van het plangebied, zie figuur 5. Hierin is ondermeer uitgegaan van onderstaande uitgangspunten:
-
De bestaande verkavelingsstructuur vormt de basis van de verkaveling van het plan;
-
De woningen worden met een voorzijde op het landschap georiënteerd en worden landschappelijk ingepast met groene bermen voorzien van een nieuwe bomenrij (of elzen-singel). Het plan vormt hiermee een passende afronding van het dorp;
-
Er wordt een gevarieerd bebouwingsbeeld nagestreefd, aansluitend bij de bestaande gevarieerde bebouwing in de linten en woonwijken. Hierbij wordt uitgegaan van individuele bouw met variatie in kapvormen, variatie in nok-richting en variatie in de architectuur van de woningen;
-
Het gebied wordt via de erftoegangsweg van het plangebied Wide Pet 10 ontsloten en via een nieuwe aantakking op de bestaande weg tussen de percelen Wide Pet 14 en 14a;
-
De nieuwe erftoegangsweg wordt zo aangelegd dat een eventuele verdere uitbreiding op lange termijn mogelijk is;
-
In het plan is voorzien in waterberging als compensatie voor de toename van (een deel van) de verharding in het plangebied. In de openbare ruimte wordt in het plan circa 1.235 m2 verharding toegevoegd. Hiervoor wordt 10% (123 m2) gecompenseerd door de bestaande sloot aan de noordzijde van het plangebied te verbreden. Voor de verharding in de vorm van bebouwing en erfverharding (circa 1.600 m2) zal nog compensatie (circa 160 m2) moeten worden geboden. Verbreding van de sloot met nog circa 1,5 m of compensatie elders zijn hiervoor mogelijkheden. In paragraaf 4.6 is het wateraspect verder uitgewerkt;
-
Een kloppende parkeerbalans conform het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) Achtkarspelen (zie ook de berekening in de navolgende paragraaf). Het parkeren wordt zoveel mogelijk op het eigen erf ingevuld.
Figuur 5. Inrichtingsschets
Parkeerbehoefte
Het bepalen van parkeerbehoefte bij nieuwe gebiedsontwikkelingen wordt met behulp van het gemeentelijke verkeer- en vervoerplan (GVVP) uitgewerkt (vastgesteld op 22 januari 2015). Onderstaande tabel, afkomstig van de GVVP, geeft de parkeernormen weer per type woning.
Tabel 1. Parkeerbehoefte woningen (Bron: GVVP, 2015)
Het plangebied behoort tot ‘rest bebouwde kom’. Op basis van de normen uit de GVVP zoals dit gehanteerd wordt door de gemeente Achtkarspelen, volgt onderstaande parkeerbehoefte.
2x woning goedkoop 2 x 1,7 = 3,4
7x woning duur 7 x 2,2 = 15,4 +
Totaal aantal parkeeplaatsen = 18,8 parkeerplaatsen
De bepaling van het aanbod aan parkeerplaatsen op eigen terrein, bij de functie wonen, is verschillend. Dit is afhankelijk van de vraag of een garage, oprit of carport als volwaardige of als halve parkeerplaats meetelt. De rekenfactor voor deze bepaling is te vinden in onderstaande tabel.
Tabel 2. Rekenfactor parkeervoorzieningen (bron: GVVP, 2015)
Voor het planvoornemen wordt uitgegaan van dubbele opritten met een minimale breedte van 4,5 meter; de kavels bieden hiervoor voldoende ruimte. Garages en/of carports zijn niet opgenomen in de berekening, het is namelijk niet bekend of deze zullen worden gebouwd (overwegend individuele bouwers). Hiermee is het berekeningsaantal 1,7 parkeerplaatsen per kavel, conform de tabel uit de GVVP. Dit betekent dat op eigen erf in 9 x 1,7 = 15,3 parkeerplaatsen kan worden voorzien. Resteren nog 3,5 parkeerplaatsen (parkeerbehoefte 18,8 – 15,3 = 3,5). In de openbare ruimte zijn 6 parkeerplaatsen haaks op de weg voorzien. Daardoor wordt met een overschot van 2,5 parkeerplek ruimschoots aan de parkeerbehoefte voldaan.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:
-
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
-
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
-
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) worden gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met dit beleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd werd, en per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde Laddersystematiek geldt.
Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Als een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de toelichting van dat plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Het bestemmingsplan Wide Pet Zuid maakt een woningbouwlocatie mogelijk voor maximaal negen woningen. Door dit aantal is het plan op basis van de bovengenoemde jurisprudentie niet per definitie aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. De ondergrens is echter afhankelijk van de en aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, en kan dus per locatie verschillen. Daar komt bij dat de behoefte in het kader van de uitvoerbaarheid van voorliggend ruimtelijk plan sowieso aangetoond moet worden. Daarom wordt volledigheidshalve de Laddertoets hieronder toegepast voor het plan Wide Pet Zuid.
Behoefte aan de ontwikkeling
Het plan Wide Pet zuid houdt een woningbouwontwikkeling in op een agrarisch perceel aan de rand van het dorp Harkema. Daarom spreken we van een buitenstedelijke ontwikkeling. Het plan bestaat uit 7 vrijstaande woningen en 2 twee-onder-een-kap-woningen in de koopsector. De woningen worden als kavels op de markt gebracht en onder particulier opdrachtgeverschap tot stand komen. Hierdoor is er variatie in prijs en woonoppervlakte. Het vloeroppervlak varieert tussen de 90 en 130 m2. De woningen bevinden zich in het hogere prijssegment (vanaf € 225.000).
Kwantitatieve behoefte
In het Woningbouwprogramma 2014-2020 is de omvang van de woningbehoefte in de gemeente aangegeven en is bepaald met welke plannen hierop ingespeeld wordt. De locatie Wide Pet Zuid is hierin met acht woningen opgenomen. De negende woning in het plan, die binnen de contour Bestaand Stedelijk Gebied (BSG) ligt, zal ten laste komen van de voorraad ‘incidenteel binnenstedelijk’ die is benoemd in het woningbouwprogramma.
Naast dat de locatie is opgenomen in het gemeentelijk Woningbouwprogramma 2014-2020, kan de behoefte aan dit plan aangetoond worden aan de hand van de regionale woningmarktanalyse. Deze is opgesteld door onderzoeksbureau KAW en vastgesteld op 29 juni 2017. Deze analyse laat zien dat Harkema een van de dorpen is die tot 2025 een positieve woningbehoefte kent. Vanwege het voorzieningenniveau neemt Harkema – ten opzichte van kleinere dorpen in de regio – een gunstige positie in. Daarnaast scoort Harkema relatief goed wanneer naar de ligging in het gebied wordt gekeken. In deze woningmarktanalyse is de woningbehoefte per dorp in kaart gebracht aan de hand van twee prognoses: de huishoudensprognose van de provincie Fryslân en de huishoudensprognose door Primos. Hierbij wordt gewerkt met een bandbreedte. Wanneer de prognose van de Provincie Fryslân wordt gehanteerd, dan is de bandbreedte 10 tot 45 woningen. De Primos-prognose laat een woningbehoefte zien van 30 tot 65 woningen in Harkema in de periode tot 2025.
Om de behoefte aan een bepaald plan in beeld te kunnen brengen, dient de aantoonbare vraag verminderd te worden met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De harde plancapaciteit in Harkema is beperkt tot enkele woningen. Daarnaast is er een aantal woningbouwplannen in voorbereiding (zachte plancapaciteit). Hierbij gaat het om circa 40 woningen. Omdat een deel van deze plannen zich nog in de beginfase van de planvorming bevindt, is daadwerkelijke realisatie onzeker (planuitval). Daarnaast is het mogelijk bij deze plannen te sturen op aantal, segment en fasering. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het plan inspeelt op een kwantitatieve woningbehoefte.
Kwalitatieve behoefte
Naast de kwantitatieve behoefte wordt met het plan ook ingespeeld op een kwalitatieve woningbehoefte. Het marktonderzoek ‘Quickscan van de Friese Woningmarkt’ (2015) door onderzoeksbureau Rigo toont aan dat er tot 2025 behoefte is aan eengezinswoningen in de koopsector. Hierbij kan een verschuiving van huur naar koop plaatsvinden. De regionale woningmarktanalyse door KAW geeft aan dat in kernen met een licht groeiperspectief, zoals Harkema, naast het toevoegen van levensloopbestendige woningen nabij voorzieningen en vervanging van oude gezinshuurwoningen, ook in kleine hoeveelheden toevoeging van koopwoningen denkbaar is.
Omdat voor het merendeel van de kavels in het plan Wide Pet Zuid al een koper is, zijn de kenmerken van deze kopers geanalyseerd. Hieruit komt het volgende beeld naar voren: het overgrote deel van de toekomstige bewoners bevindt zich in de leeftijdscategorie 30 tot 45 jaar. Een deel de toekomstige bewoners bestaat uit gezinnen, daarnaast zijn er een aantal alleenstaanden of samenwonenden zonder kinderen. Eén bewoner kan worden gekenmerkt als starter.
Het plan speelt daarmee in op de woonbehoefte van huishoudens in de gezinsleeftijd en is daardoor een aanvulling op de woningmarkt in Harkema: andere (zachte) woningbouwplannen spelen voornamelijk in op de huurmarkt, op andere doelgroepen (m.n. senioren) en andere woningtypes. Daarnaast wordt in het plan Wide Pet Zuid door de combinatie van segment en ligging aan de rand van het dorp een specifiek woonmilieu geboden.
Op deze manier wordt met het plan Wide Pet Zuid zowel voldaan aan een actuele kwalitatieve als kwantitatieve behoefte.
Realisatie behoefte in buitenstedelijk gebied
De woningen zijn geprojecteerd op een agrarisch perceel aan de rand van het dorp. De locatie valt daarmee in ruimtelijk opzicht buiten de bestaande bebouwde kom, en valt ook buiten de contour die de provincie Fryslân hanteert als bestaand stedelijk gebied (BSG). Daarom moet vanwege de Ladder onderbouwd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan deze woningen kan worden voorzien.
Het plangebied is in de Structuurvisie Achtkarspelen (2013) opgenomen als een van de laatste uitbreidingsrichtingen van het dorp. Het plan Wide Pet Zuid bevat voornamelijk ruime kavels voor vrijstaande woningen in het hogere prijssegment, die door de ligging aan de rand van het dorp zicht hebben op het landelijk gebied en gelegen zijn aan een weg voor enkel bestemmingsverkeer. Door deze ruime opzet met een landelijk karakter, biedt dit plan een specifiek woonmilieu. Behalve dat locaties binnen het bestaand stedelijk gebied niet geschikt zijn voor dit specifieke woonmilieu, zijn er ook geen locaties die concreet beschikbaar zijn. Enkele inbreidingslocaties nabij het centrum van Harkema voorzien namelijk in woningbouwplannen voor andere doelgroepen (m.n. senioren) en andere woningtypes, voor met name de huurmarkt. Dergelijke woningen zijn op deze dichtbebouwde locaties nabij het centrum ook passender en wenselijker dan de kavels en woningen waarin het plan Wide Pet Zuid voorziet. Dit betekent dat op binnenstedelijke locaties in Harkema onvoldoende capaciteit beschikbaar is om het planvoornemen te realiseren en de volledige woningbehoefte op te vangen. Waardoor uitbreiding buiten het bestaand stedelijk gebied nodig is.
Uit bovenstaande kan de conclusie getrokken worden dat het bestemmingsplan Wide Pet Zuid voldoet aan de vereisten voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân (2007)
In december 2006 hebben Provinciale Staten het nieuwe Streekplan Fryslân 2007 vastgesteld. Een streekplan vormt de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. In het streekplan wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Daarnaast is het streekplan toetsingskader voor gemeentelijk ruimtelijk beleid, zoals bij de provinciale beoordeling van bestemmingsplannen. Het streekplan is dus zowel sturend en ontwikkelingsgericht, als toetsend.
Het uitgangspunt van de provincie voor het in het streekplan geformuleerde ontwikkelingsgerichte tweeledige beleid is “een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit”. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat de steden en het platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij de instandhouding en verdere ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân. Op deze manier wil de provincie een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân creëren. Leefbare steden en een vitaal en aantrekkelijk platteland versterken elkaar wanneer ze elkaar aanvullen. Daarom wordt de keuze gemaakt om verstedelijking te concentreren in de stedelijke gebieden. Wat betreft het platteland moet de vitaliteit en leefbaarheid bewaard blijven, met werk en voorzieningen die passen bij de aard en schaal van het gebied.
Op het platteland is het behoud en de versterking van de leefbaarheid van groot belang. Dit wordt geprobeerd door:
-
Het bevorderen van een evenwichtige bevolking- en huishoudensamenstelling door ruimte te bieden voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte;
-
Het vasthouden van de plaatselijke werkgelegenheid door ruimte te bieden voor de ontwikkeling van lokale en regionale bedrijvigheid (in of bij bestaande kernen);
-
Het verbeteren van de ruimtelijke kernkwaliteiten van het platteland;
-
Het verbeteren van bereikbaarheid van voorzieningen door draagvlak ervan in de regionale centra te versterken en in te zetten op de bereikbaarheid vanuit de kleinere kernen;
-
Geen grootschalige toevoegingen van woon- en werkfuncties en voorzieningen.
In het streekplan valt Harkema onder de “overige kernen”. In de hiërarchie van het streekplan zijn dit de kleinste dorpen, zonder volwaardig voorzieningenniveau. Bij de toekomstige ontwikkeling van de provincie ligt de nadruk op de steden en de regionale centra, zoals Dokkum, Buitenpost en Surhuisterveen. In dorpen als Harkema zijn ontwikkelingen toegestaan, voor zover die passen bij de schaal en ruimtelijke karakteristiek van het dorp. Dat betekent dat woningen mogen worden gebouwd voor de plaatselijke woningvraag. De benutting van locaties binnen de bestaande bebouwde kommen heeft daarbij de voorkeur. De ambitie is om in de kleinere kernen 40% van de woningvraag binnen de bebouwde kommen op te vangen. Op de plankaart van het buitengebied Achtkarspelen valt te zien dat het gebied niet in het buitengebied valt en daarmee dus tot de bebouwde kom behoort. Ook de opname in de plankaart van de 'beheersverordening dorpen Achtkarspelen' getuigt hiervan. Hiermee voorziet het bestemmingsplan in de ambitie om de woningvraag binnen de bebouwde kom op te vangen.
3.2.2 Provinciale verordening Romte Fryslân
Door Provinciale Staten is op 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 1 augustus 2014 in werking getreden. In de verordening worden die onderwerpen uit het Streekplan geregeld waarvan de juridische doorwerking en borging in ruimtelijke plannen van gemeenten noodzakelijk is. Het onderliggende beleid staat in het Streekplan en enkele andere provinciale plannen. Dit betekent dat bij de interpretatie en toepassing van bepaalde artikelen in concrete situaties, soms teruggegrepen moet worden op dit provinciale beleid.
In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen “bestaand stedelijk gebied” en “landelijk gebied”. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: “het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur van een kern bevat, zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied”. De definitie van landelijk gebied sluit daar op aan: “het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied”.
Figuur 6. Bestaand stedelijk gebied Harkema (Bron: Provincie Fryslân)
Een deel van het plangebied valt buiten bestaand stedelijk gebied, als te zien in figuur 6.
De Provincie Fryslân heeft in haar verordening Romte regels geformuleerd gericht op zorgvuldig ruimtegebruik buiten het BSG. Deze stellen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe stedelijke functies kan toestaan binnen het BSG, aansluitend op het BSG, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Op voorwaarde dat rekening gehouden wordt met de ruimtelijke kwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik en afstemming met het woonplan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het BSG, en bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met ruimtelijke kwaliteit en ruimtegebruik. Ook heeft de gemeente ruimte gereserveerd voor een woningcontingent buiten BSG, zie ook paragraaf 3.3.1.
Met dit plan wordt op grond van artikel 2.1.1 uit de 'verordening Romte Fryslân' voldaan door middel van de stedenbouwkundige onderbouwing en de aansluiting bij het gemeentelijke beleid.
Op basis van bovenstaande, en gegeven de intentie van het streekplan is het plan passend binnen het stedeljke gebied.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Achtkarspelen
In de structuurvisie (vastgesteld op 24 januari 2013) wordt de ruimtelijk-functionele ontwikkeling voor de gemeente beschreven. Voor het onderhavige plangebied zijn vooral de doelstelling met betrekking tot wonen van belang. Het plangebied is als uitbreidingsrichting opgenomen in de structuurvisie (figuur 7), dit is tevens de uitbreidingsrichting voor toekomstige woningbouw. Daarnaast is in het woningbouwprogramma 2014-2020 voor dit plan een maximum buitenstedelijk richtgetal gereserveerd van acht woningen. Zowel in de provinciale verordening Romte als in deze structuurvisie is binnen het BSG de mogelijkheid tot ‘plafondloos bouwen’. Tevens is in het bestemmingsplan Wide Pet 10 rekening gehouden met de mogelijke toekomstige ontwikkeling en ontsluitingsmogelijkheden van dit voorliggende plan.
Figuur 7. Uitbreidingsrichting wonen (Bron: Structuurvisie Achtkarspelen, januari 2013)
De vraag naar woningen en de uitbreidingsrichting maken het plangebied tot een geschikte locatie, de mogelijkheid om hier woningaanbod te realiseren is een mogelijkheid die aansluit bij de structuurvisie en tevens in overeenstemming is met het gemeentelijke woonbeleid.
3.3.2 Welstandsnota NOFA
In 2008 is een herziene versie van de welstandsnota van de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Dongeradeel en Kollumerland c.a. In deze nota zijn gebieden met ruimtelijke samenhang onderscheiden. Naast de algemene welstandscriteria is op basis van de gemaakte indeling gebiedsspecifieke welstandsbeleid opgesteld. Gebiedsgericht welstandscriteria worden gebruik voor de kleine en middelgrote bouwplannen. De ontwikkeling die met het planvoornemen mogelijk wordt gemaakt, valt voor wat betreft de ruimtelijke samenhang in deelgebied 10 individuele bouw.
Deze gebieden kenmerken zich door overwegend vrijstaande woningen. Met name in het laatste kwart van de 20e eeuw is de behoefte ontstaan aan een meer individuele uitstraling van de woningen. De woonwijken, waarin deze woningen zijn gerealiseerd zijn royaler opgezet, met veel groen en water. De voorgenomen ontwikkeling kenmerkt zich op eenzelfde manier. De uiteindelijke bouwplannen voor de woningen uit dit bestemmingsplan zullen derhalve worden getoetst aan de voor deelgebied 10 opgenomen welstandscriteria uit de welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Onderzoek:
Het plangebied ligt aan de rand van Harkema, in een omgeving met uitsluitend woningen en agrarische cultuurgrond. Tegenover het plangebied, aan de oostzijde van de Wide Pet, is de ijsbaan van het dorp gelegen. Deze functie is passend in het dorp Harkema. Het extensieve gebruik van de ijsbaan (alleen als het vriest in de winter) maakt de potentiële overlast zeer gering. De afstand van 40 meter ten opzichte van de dichtst bij zijnde (nieuwe) woning is ruim voldoende. Ook gelet op het feit dat de woningen ten noorden van de ijsbaan op een kleinere afstand van de ijsbaan liggen dan de te realiseren woningen. In de nabije omgeving van het plangebied is geen andere bedrijvigheid aanwezig. Met het bestemmingsplan wordt ook geen nieuwe bedrijvigheid in het plangebied toegestaan, waardoor hinder vanuit het plangebied op de omgeving niet aan de orde is.
Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect bedrijfshinder uitvoerbaar.
4.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Onderzoek:
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook maakt dit bestemmingsplan geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.
Het planvoornemen is wat betreft exterene veiligheid uitvoerbaar.
4.3 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Onderzoek:
Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is bodemonderzoek is uitgevoerd door ingenieursbureau Enviso. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage opgenomen. Voor aanvang is een standaard vooronderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725. Het perceel is tot nu toe altijd in gebruik geweest voor agrarische doeleinden en heeft een bodemkwaliteit die gemiddeld voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'. De onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als 'onverdacht' worden beschouwd.
In het veldonderzoek zijn in mei 2017 16 boringen en 1 peilbuis gezet. Hieruit blijkt dat alleen in de bovengrond van een achttal boringen een marginaal verhoogd gehalte van kobalt aanwezig is. In andere monsters zijn van onderzochte parameters geen verhoogde waardes vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden. Ook in het grondwater zijn geen verhoogde concentraties van onderzochte parameters gevonden.
Na toetsing van de onderzoeksresultaten aan het Besluit bodemkwaliteit kan geconcludeerd worden dat zowel de boven- als ondergrond voldoen aan de Achtergrondwaarde, ondanks het marginaal verhoogde kobalt gehalte. Er kan worden gesteld dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie.
Het planvoornemen is met oog op de gesteldheid van de bodem uitvoerbaar.
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed was de Monumentenwet 1988 (Monw). Deze Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.4.1 Archeologie
Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische waarde van het plangebied is archeologische onderzoek uitgevoerd. Op basis van de gesteldheid (intactheid) van de horizonten, geomorfologische omgeving en de topografische ligging wordt onderzoek gedaan naar de te verwachten archeologische waarden. Dit onderzoek is uitgevoerd door bureau RAAP, het volledige onderzoeksrapport dat hieruit voort is gekomen is opgenomen in de bijlagen.
Het archeologisch vooronderzoek betreft een bureau- en inventariserend veldonderzoek, dit is uitgevoerd conform de normen van de archeologische beroepsgroep en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De waarnemingen die gedaan zijn worden hieronder uiteengezet.
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de Steentijd-Bronstijd en de IJzertijd-Middeleeuwen. Volgens de FAMKE is voor de periode Steentijd-Bronstijd een karterend onderzoek 2 nodig. Voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen is geen onderzoek noodzakelijk.
Aan de hand van de ARCHIS2 gegevens blijkt dat 125 meter ten noorden van het plangebied in 2000 een vuursteenplaats uit de Steentijd is gevonden. Door latere aftopping van de dekzandkop zijn bewoningsresten geheel verstoord danwel verplaatst. Onder de bouwvoor kunnen echter nog dieper ingegraven sporen aanwezig zijn. In het plangebied zijn verder geen aanwijzingen gevonden die duiden op aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Destijds is geadviseerd verdere waarnemingen te laten verrichten door het Argeologysk Wurkferbân van de Fryske Akademy, bevindingen van deze waarnemingen zijn onbekend.
Booronderzoek uit 2009 laat zien dat het plangebied grotendeels bestaat uit een bouwvoor op C-horizont. Een enkele boring toont het verleden als onderdeel van de veenplas. Op basis van deze resultaten is voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.
De hoger gelegen dekzandruggen met in de directe omgeving water (beek of dobbe) maakten het gebied in de Steentijd aantrekkelijk voor bewoning. Op basis van bovenstaand bureauonderzoek kunnen in het plangebied archeologische resten worden verwacht, de kans hierop wordt hoog geacht. In de top van het dekzand worden Voornamelijk Steentijdresten verwacht, gelet op de vroegere veengroei worden resten uit de Romeinse-, Brons- en IJzertijd in mindere mate verwacht. Restanten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd worden onder de bouwvoor in de top van de moerige laag of het dekzand verwacht.
Het opvolgende veldonderzoek is lithologisch beschreven conform NEN 5104. Er zijn in eerste instantie zes boringen gezet, in aanvulling op deze resultaten zijn nog tien karterende boringen gezet. Uit de eerste boringen is gebleken dat de bodem in het plangebied deels intact is, verdeeld over het gebied is een intacte podzol waargenomen. De tien karterende boringen met grotere boorkop (edelmanboor 15 cm) zijn gezet om vast te stellen of er sprake is van een aaneengesloten zone met intact dekzand, de grid is verdicht naar twintig boringen per hectare. De karterende boringen zijn door middel van water gezeefd, dit zeefresidu is macroscopisch onderzocht op indicatoren (houtskool, aardewerk).
In geen van de uitgevoerde boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Aanwijzigen voor een archeologische vindplaats ontbreken, vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Als gevolg van de boringen is de archeologische verwachting bijgesteld naar laag. Mochten er toch archeologische resten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid (gemeente Achtkarspelen).
Uit uitgevoerd onderzoek is gebleken dat het planvoornemen niet gehinderd wordt door archeologische waarden.
4.4.2 Cultuurhistorie
De provincie Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Op deze kaart is te zien dat er een lijnelement uit de laag ‘oude paden nieuwe wegen’ het plangebied doorkruist. Deze lijn komt overeen met de toegangsweg van het gebied, voor zover sprake is van historische waarde wordt deze niet aangetast. Verder zijn in het plangebied geen andere cultuurhistorische elementen aanwezig.
Het planvoornemen wordt niet belemmerd door cultuurhistorische waarden in het gebied.
4.5 Ecologie
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb).
De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11).
In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Onderzoek:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn bovengenoemde natuurwaarden onderzocht met behulp van een ecologisch onderzoek. Het ecologische onderzoek is uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs. Het doel van het onderzoek is het nagaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Een inventarisatie is gedaan door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Het perceel wordt omgeven door watergangen en greppels, de noordelijke grens grenst aan bestaande bebouwing van Harkema. Aan de zuid- en westzijde van het gebied liggen graslandpercelen. In het plangebied is geen sprake van bebouwig en opgaande beplanting. uit de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl blijkt dat binnen een straal van een kilometer verschillende beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreft hier de steenmarter en vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen.
Uit het veldbezoek blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Vegetatie bestaat uit voedselrijk en intenseif beheerd grasland. Aan de oevers zijn ridderzuring en speenkruid aanwezig, een duiding van voedselrijke tot matig voedselrijke omstandigheden. Gezien de terreinomstandigheden en het intensieve gebruik is in lijn van de verwachting geen beschermde plantensoort aangetroffen.
Door het ontbreken van bebouwing, bomen en opgaande beplanting zijn vleermuisverblijfplaatsen en vogels met jaarrond beschermede nestplaatsen uitgesloten. Het gebied vormt ook geen hoogwaardig foerageergebied voor deze soorten. Bomen langs de aangrenzende percelen beschikken niet over voor vleermuizen geschikte ruimtes, ook zijn geen nesten aangetroffen.
Gelet op de inrichting en gebruikt zijn ook verblijflpaatsen van strikt beschermde zoogdiersoorten uitgesloten. Enkele algemene grondgebonden zoogdiersoorten zijn binnen het plangebied te verwachten, zoals de haas, mol en veldmuis. In de provincie Fryslân geldt voor deze soorten een vrijstelling van verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watergangen om het plangebied vormen geen geschikt leefgebied voor kritische beschermde amfibie- en vissoorten. De greppels zijn ondiep en bevatten geen water, de sloot is begroeid met gras (niet waterhoudend) en op enkele stukken vol met blad. Dit maakt het matig geschikt als voortplantingsbiotoop voor de in het plangebied bekende amfibieënsoorten. Geschikt leefgebied voor beschermde niet-vrijgestelde soorten uit de soortgroepen reptielen en ongewervelden is niet aanwezig in het gebeid.
Het is bij wet verboden werkzaamheden tijdens het broedseizoen uit te voeren, voor de meeste vogels is dit de periode van ongeveer 15 maart tot 15 juli.
De gronden van het plangebied maken geen onderdeel uit van beschermde gebieden in het kader van de Wnb. Op een afstand van circa 13 kilometer ligt het meest nabij gelegen beschermde Natura 2000 gebied, 'Alde Feanen'. In het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt het dichtsbijzijnde gebied op 3 kilometer. Groenstructuren op een afstand van 600 meter ten zuiden van het gebied zijn aangewezen als 'natuur buiten NNN'. 'Weidevogelkansgebied' ligt op ruim 4 kilometer ten noorden van het gebied.
Gezien de aard van de ontwikkelingen en de ligging ten opzichte van beschermde gebieden kunnen negatieve effecten in het kader van de Wnb op voorhand uitgesloten worden. Uit de inventarisatie is gebeleken dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet nodig is. Mits bij uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden wordt met het broedseizoen is ene ontheffing of vergunning op grond van de Wnb beschermde gebieden niet nodig voor de beoogde activiteiten.
Het planvoornemen is niet strijdig met ecologische belangen, voor wat betreft ecologie is het plan uitvoerbaar.
4.6 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede Nationaal Waterplan vormt de structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
Onderzoek:
De waterbeheerder in het plangebied en in de directe omgeving hiervan is het Wetterskip Fryslân.
Het plan is door middel van de watertoets voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Uit de digitale watertoets komt naar voren dat de normale watertoets procedure moet worden gevolgd, omdat het verhard oppervlak toeneemt en er oppervlaktewater wordt gegraven. Dit betekent dat het Wetterskip een aanvullend op het plan afgestemd wateradvies afgeeft. Op 25 april 2017 is het wateradvies ontvangen. Het volledige advies is opgenomen in de bijlage.
Het Wetterskip vraagt in hun wateradvies aandacht voor landelijke aandachtspunten op het gebied van water. Het gaat om Meerlaagse Veiligheid, waarbij wordt ingezet op Veiligheid in drie lagen. Vooral laag 2 (het duurzaam inrichten van de ruimte) is in het kader van de ruimtelijke ordening van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door het voorkomen van versnelde afvoer ter bescherming van lager gelegen gebieden.
Ook wordt aandacht besteed aan Klimaatadaptie. Kansen moeten worden benut om het gebied klimaatrobuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor het plangebied is het infiltreren van regenwater een mogelijke optie. Daardoor kan regenwater toegevoegd worden aan het grondwater en wordt het watersysteem minder belast.
Langs de noordzijde van het plangebied ligt een schouwwatergang. Deze schouwwatergang dient ook in de toekomst bereikbaar te blijven voor onderhoud. Het onderhoud van deze watergang ligt bij de eigenaren van de aangrenzende percelen. De schouwsloot blijft in de toekomstige situatie behouden. Ten behoeve van het planvoornemen wordt deze schouwsloot onderbroken door een toegangsweg. Hieronder is een duiker aangelegd. Omdat vanwege deze ontwikkeling een deel van het oppervlakte water verloren is gegaan, wordt dit meegenomen in het planvoornemen. Bij het dempen van oppervlakte water dient 100% watercompensatie plaats te vinden. Het gaat om een oppervlakte van 17 m2.
In de huidige situatie is er nog geen sprake van verharding, in de toekomstige situatie wel. Door de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met 2850 m2. Hiervoor dient ook watercompensatie plaats te vinden. Hiervoor geldt een compensatienorm van tien procent van de toename van verhard oppervlak. Dit betekent dat ter compensatie 285 m2 wateroppervlak gerealiseerd moet worden. Samen met de compensatie voor demping van de schouwsloot betekent dit dat 302 m2 wateroppervlak aangelegd moet worden.
Ter compensatie wordt de schouwsloot aan de noordkant van het plangebied over de gehele lengte (ca. 153 m) met gemiddeld 1,5 m verbreedt. Daarnaast wordt langs de westzijde van het plangebied een nieuwe sloot aangelegd met een breedte van ca. 2 m. Hiermee wordt voldoende nieuw oppervlakte water aangelegd om in de watercompensatie te voorzien.
Op basis van de hoogteligging (+1,20m en +1,80m NAP) voldoet het plangebied aan de droogleggingsnorm. Naast de drooglegging dient bij de ontwikkeling van het plangebied ook rekening gehouden te worden met de ontwateringsdiepte in verband met slootpeil en grondwaterstand (opbolling en uitzakking).
Om een goede waterkwaliteit te realiseren moet voorkomen worden dat milieubelastende stoffen in het oppervlakte water terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat wordt gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal. Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Regenwater afkomstig van het verhard oppervlakkan op het oppervlakte water worden geloosd, mits van voldoende (water)kwaliteit. De wijziging van het rioolstelsel die voor het planvoornemen nodig is dient te worden doorgegeven aan het Cluster Waterzuivering van het Wetterskip Fryslân.
Het advies van Wetterskip Fryslân in acht nemend kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan geen belemmering vormt voor de waterhuishouding. Binnen het plangebied wordt voldoende watercompensatie gerealiseerd.
Voor wat betreft het aspect water is het plan uitvoerbaar.
4.7 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een bepaalde grenswaarde. In dit licht moet bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek worden gedaan naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. In de omgeving van het plangebied is geen spoorwegverbinding of zware industrie aanwezig, waardoor alleen aandacht zal worden besteed aan wegverkeerslawaai.
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:
-
wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
-
wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Aangezien voorliggend plan de bouw van negen woningen mogelijk maakt, voorziet het plan in de oprichting van geluidsgevoelige functies. De maximumsnelheid op de Wide Pet, waaraan het plangebied ligt, bedraagt 30 kilometer per uur. Dit geldt eveneens voor de omliggende wegen, die een 30km/uur-zone vormen. Deze wegen zijn daarom niet-zoneplichtig. Voor de ontwikkeling in het plangebied is een akoestisch onderzoek dus niet nodig.
De uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan wordt niet door geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai belemmerd.
4.8 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die “niet in betekenende mate” (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als “niet in betekenende mate” wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke- en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool (2011) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Onderzoek:
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van negen nieuwe woningen. Op basis van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317 “kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” mag worden uitgegaan van een ritproductie van 7 (6,3) ritten per woning (gemiddelde weekdag, 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'). Dit betekent een ritproductie vanwege het bestemmingsplan van ongeveer 57 ritten per etmaal (6,3 x 9 = 56,7).
Figuur 8. Worst-case berekening voor de bijdrage van extra verkeer op de luchtkwaliteit, als gevolg van voorliggend plan
Uit de berekeningen met de nibm-tool (zie figuur 8) blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan het gestelde in de Wet milieubeheer.
De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.
4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Onderzoek:
Op voorliggend bestemmingsplan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
-
een oppervlakte van 100 hectare of meer,
-
een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
-
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan omvat het realiseren van negen woningen en betreft daarmee een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bestemmingswijziging mogelijk voor de realisatie van negen woningen.
Het digitale bestemmingsplan:
In aansluiting op de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op 1 juli 2008, en de RO-standaarden, op 1 juli 2013, is bij het opstellen van het bestemmingsplan de genoemde wet- en regelgeving toegepast. De RO-standaarden bestaan uit: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).
Inhoud bestemmingsplan:
Op grond van artikel 3.1.3 en artikel 3.1.6 van het Bro bestaat een bestemmingsplan uit:
-
bestemmingen die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
-
regels die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
-
een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
-
wanneer nodig uitwerkings- en wijzigingsregels en afwijken bij een omgevingsvergunning.
Daarbij is een bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Hierin is de gemaakte keuze van de bestemmingen uiteengezet en zijn de resultaten van de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen. Ook de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zijn in de toelichting opgenomen alsook de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken is in deze toelichting uiteengezet. Daarbij zijn in de toelichting ook de inzichten in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen.
Additionele voorzieningen:
In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, paden, parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht:
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat gold op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo.
In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.
Woningaanpassing:
Middels een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt ten behoeve van minder-validen en zorgbehoeftigen extra mogelijkheden voor de bouw van aan- en uitbouwen/woningaanpassing geboden. Zo kan men langer in de woning blijven wonen. Wel dient de behoefte aan extra woonruimte voldoende aannemelijk te worden gemaakt. Voorwaarde is verder dat men op grond van een wettelijke regeling (nu Wmo) in aanmerking komt voor een financiële bijdrage. Ook kan worden gedacht aan een verklaring van een arts van de GGD.
5.1 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn regelingen opgenomen voor de bestemmingsplanprocedure. In deze procedure zijn de volgende fases onderscheiden.
Voorbereidingsprocedure:
Voor het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan wordt door de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande situatie, de ruimtelijke ontwikkelingen en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt het voorontwerpbestemmingsplan voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro beschikbaar aan de betreffende besturen en diensten. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de reactie van de gemeente op de op- en aanmerkingen uit overleg- en inspraakreacties opgenomen.
Vaststellingsprocedure:
Na een aankondiging in de Staatcourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen twaalf weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan vast. Wanneer noodzakelijk kan de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vaststellen.
Beroepsprocedure:
Het vaststellingsbesluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Wanneer door de Inspectie leefomgeving en transport (voormalige VROM-inspectie) of Gedeputeerde Staten een zienswijze is ingediend die niet volledig is overgenomen of wanneer het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld, moet het vaststellingsbesluit zes weken na het besluit bekend worden gemaakt en moet het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Binnen zes weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en de mogelijke zienswijze van de Inspectie leefomgeving en transport of Gedeputeerde Staten volledig is overgenomen wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad binnen twee weken na het besluit bekend gemaakt. Ook het vastgestelde bestemmingsplan wordt binnen deze periode ter inzage gelegd.
5.2 Bestemmingen
Het voorliggende bestemmingsplan kent vijf bestemmingen: ‘Wonen’, ‘Groen’, ‘Tuin’, ‘Water’ en ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. In navolgende tekst worden de opgenomen bestemmingen besproken.
GROEN
De bestemming ‘Groen’ is onder meer bedoeld voor groenvoorzieningen. Deze bestemming ligt op de plaats waar de elzensingel of laanbeplanting, die de overgang vormt naar het landschap, is beoogd. Ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - groensingel" dient een groensingel te worden aangelegd en instandgehouden.
TUIN
De bestemming ‘Tuin’ heeft betrekking op de ruimte voor de woning. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan, met uitzondering van erkers en omgevingsvergunningvrije bouwwerken.
VERKEER - VERBLIJFSGEBIED
De wegen zijn bestemd voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Ook kunnen hier parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen worden gerealiseerd.
WATER
De bestemming 'Water' heeft betrekking op de sloten in het plangebied, in het bijzonder de schouwsloot. Deze waterlopen worden in het plangebied behouden en nadrukkelijk zo bestemd.
WONEN
De voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen. Voor de maatvoering van de gebouwen en bouwwerken is aangesloten bij de regels zoals die in de beheersverordening gelden. Omdat de beoogde woningbouw de nieuwe dorpsrand vormt, is in afwijking van de regels van de beheerverordening een goothoogte van maximaal 4 meter opgenomen. Dit biedt ruimte voor woningen van één bouwlaag met kap. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is het maximum aantal te bouwen woningen op de verbeelding aangegeven met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden". Het gaat om de bouw van vrijstaande woningen, behalve ter plaatse van de bouwaanduiding "twee-aaneen". Daar betreft het twee-onder-een-kap-woningen. Ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven gevellijn dienen de woningen met de voorgevel in deze gevellijn te worden gebouwd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld omdat de initiatiefnemer voornemens is zeven vrijstaande woningen en één twee-onder-een-kap blok te realiseren aan De Wide Pet in Harkema.
Op grond van de Grondexploitatiewet moet een exploitatieplan worden opgesteld wanneer er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Dit is anders wanneer de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet uitdrukkelijk besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.
In het voorliggende bestemmingsplan is hiervan sprake. De kosten van dit bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd door het sluiten van een exploitatieovereenkomst. Daarnaast worden leges geheven voor de bestemmingsplan herziening overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde tarieventabel en wordt een planschadeovereenkomst afgesloten die het risico van eventuele planschade bij de aanvrager neerlegt.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 12 oktober tot en met 8 november 2017 ter inzage gelegen voor inspraak en overleg. Binnen deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp toegezonden aan diverse overlegpartners, waaronder Wetterskip Fryslân en provincie Fryslân. De provincie Fryslân heeft bij brief van 6 november 2017 aangegeven dat de provinciale belangen in het plan op een juiste wijze zijn verwerkt, en dat het plan voor het overige geen aanleiding tot opmerkingen geeft. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.