direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitenpost - Uitbreiding begraafplaats Jeltingalaan
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.BPBpJeltlnbegrpl16-VO01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Stichting Begraafplaatsen Buitenpost is al enkele jaren bezig met het verkennen van de uitbreidingsbehoefte en -mogelijkheden voor de begraafplaats aan de Jeltingalaan. Op de bestaande begraafplaats is nog voldoende capaciteit tot en met 2017, waarna een nieuwe ruimte beschikbaar moet zijn.

Naar aanleiding van gesprekken tussen de stichting en de gemeente is de uitbreiding in zuidwestelijke richting, in het landelijk gebied, in de structuurvisie opgenomen. Omdat er voor de uitbreiding nog geen concreet plan was, is deze nog niet in een bestemmingsplan geregeld. Om tot een concreet plan te komen is in 2011 door Grontmij een notitie opgesteld inzake de ruimtelijke inpassing en locatietoets voor de uitbreiding van de begraafplaats. Inmiddels is overgegaan tot de aankoop van de noodzakelijke gronden. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de uitbreiding van de begraafplaats op deze gronden mogelijk te maken.

1.2 Begrenzing plangebied

De huidige begraafplaats is gelegen aan de noordelijke invalsweg van Buitenpost, de Jeltingalaan. De uitbreiding vindt aansluitend hierop, aan de zuidwestzijde, plaats. Het gaat om een deel van een agrarische kavel in het achterliggende landelijk gebied. De begrenzing is afgestemd op de aangekochte gronden. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPBpJeltlnbegrpl16-VO01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen, dat is vastgesteld op 6 maart 2014. Het is hierin bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Binnen deze bestemming is niet voorzien in de uitbreiding van een begraafplaats.

In het geldende bestemmingsplan zijn de, voor de Noordelijke Wouden kenmerkende landschapswaarden, beschermd door middel van dubbelbestemmingen (Waarde - Geomorfologie) en aanduidingen voor houtsingels.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen getoetst aan het relevante beleid. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en gewenste ontwikkelingen

2.1 Huidige situatie

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van een agrarische kavel in het buitengebied, aansluitend op de begraafplaats aan de Jeltingalaan. De kavel ligt in een door houtsingels en bebossing besloten gebied, dat ten noordwesten van Buitenpost ligt. De bestaande begraafplaats is ingesloten tussen dit gebied, het voormalig kantoorcomplex van Rijkswaterstaat en een woonlint aan de Jeltingalaan. Achter dit woonlint zijn enkele agrarische opstallen aanwezig.

Door de stichting begraafplaatsen Buitenpost is aangegeven, dat op de bestaande begraafplaats nog voldoende capaciteit is tot en met 2017, waarna een nieuwe ruimte beschikbaar moet zijn.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPBpJeltlnbegrpl16-VO01_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto plangebied

2.2 Gewenste situatie

Omdat de begraafplaats is ingesloten tussen verschillende functies, is overeenstemming bereikt over het uitbreiding van de begraafplaats in het landelijk gebied. Dit is ook vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie. Voor de uitbreiding zijn in de locatiestudie van Grontmij verschillende varianten uitgewerkt. Hierin is uitgegaan van een, al dan niet gefaseerde, uitbreiding met circa 3,5 hectare. Deze oppervlakte is later teruggebracht. Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van circa 1,5 hectare mogelijk. Hiervoor is op basis van de uitgangspunten van de locatiestudie een inrichtingsvoorstel gemaakt. De bedoelde uitgangspunten zijn hierna genoemd:

Uitgangspunten

  • Aansluiten op de bijzondere sfeer en het karakter huidige begraafplaats; eenvoud en rust;
  • Aansluiting/verbinding tussen huidige begraafplaats en uitbreiding;
  • Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten Nationaal Landschap Noordelijke Wouden worden gehanteerd als ontwerpuitgangspunt:
      • Kleinschalige en fijnmazige houtsingelstructuur;
      • Opstrekkende strokenverkaveling met gevarieerde lengte-breedte verhoudingen van gemiddeld 4:1 à 5:1;
  • Het aanwezige reliëf van pingoruïnes en dobbes. De waarde van de mogelijk in het plangebied aanwezige dobbes is vastgesteld in van een veldonderzoek. Dit heeft geen beperkingen voor de inrichting.
  • Toegang via de Keurloane .

Hoofdontsluiting en parkeren

De toegang loopt via de Keurloane. De aanwezige singelstructuur wordt doorgezet. De andere kant zou met bijvoorbeeld hagen een rustiger beeld op kunnen leveren. Dit komt ten goede van de sfeer. Voor het parkeren wordt gebruik gemaakt van de bestaande parkeervoorzieningen langs de Jeltingalaan en bij het sportveldencomplex.

Verbinding bestaand en nieuw

  • Pad aan de buitenzijde van huidige begraafplaats over schouwpad;
  • Pad met huidige begraafplaats verbinden door in de singel te laten staan;
  • Vanaf het pad een aantal doorsteken naar huidige begraafplaats creëren;
  • Vanaf het pad drie aansluitingen / koppelingen maken naar nieuwe begraafplaats;
  • Koppelingen vormgeven als bijzondere punten.

Kamerstructuur

  • Creëren van nieuwe kamers als voortzetting van de bestaande begraafplaats;
  • Accentueren van landschappelijke structuur met houtsingels (deels bestaand en deels nieuwe aanplant);
  • Kamers passen qua maat en schaal bij huidige begraafplaats:
      • Behoud van intieme sfeer;
      • Mogelijkheid voor fasering .

Het inrichtingsvoorstel is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPBpJeltlnbegrpl16-VO01_0003.png"

Figuur 3. Ontwerptekening

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Dit bestemmingsplan maakt een uitbreidingslocatie van een stedelijke functie in het landelijk gebied mogelijk. Het is van belang dat een dergelijke ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap. De Structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' van de provincie Fryslân vormt hierbij een handvat.

Volgens de kaart van Grutsk op 'e Romte ligt het plangebied in de Noordelijke Wouden. De kernkwaliteiten voor de Nationale Landschappen zijn verwerkt in de kernkwaliteiten per landschapstype. De provincie werkt deze landschappelijke kernkwaliteiten en de recreatieve kwaliteiten verder uit in afzonderlijke uitvoeringsprogramma's en in de programmakaders van het Investeringsbudget Landelijk Gebied. De provincie ziet het als een ontwerpopgave om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te combineren met behoud en versterking van de aanwezige bijzondere landschappelijke kwaliteiten. In het provinciaal ruimtelijk beleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen gebieden in of buiten de Nationale Landschappen. Dit betekent dat in de Nationale Landschappen ruimte is voor ontwikkelingen binnen de landschappelijke kernkwaliteiten.

De Noordelijke Wouden worden gekenmerkt als een kleinschalig gebied met hoge dichtheid aan opstrekkende percelen (richting aan het landschap gevend) met grensbeplanting van houtwallen en elzensingels en een dicht netwerk van kleinschalige infrastructuur (zandpaden en sloten), verspreide bebouwing of dun bebouwde linten. De houtwallen bevinden zich op de hogere zandgronden en vormen samen een landschappelijke structuur die van belang is in stand te houden. Daarnaast wordt onder andere de herkenbaarheid en beleefbaarheid van het natuurlijke reliëf in de vorm van dekzandruggen, de vele pingoruïnes, vuursteenvindplaatsen en kleine stuifduinen in restanten van voormalige heidevelden als kernkwaliteit genoemd. Dit natuurlijk reliëf is behoudenswaardig.

De Noordelijke Wouden zijn als Nationaal Landschap aangemerkt. Nationale Landschappen hebben (inter)nationaal unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Voor de Nationale Landschappen in Fryslân wordt uitgegaan van versterking, ontwikkeling en benutting van deze bijzondere kwaliteiten. Evenals de gebieden daarbuiten, zijn de omschreven landschappelijke kernkwaliteiten per landschapstype richtinggevend en medesturend voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Het landschappelijk raamwerk vormt het uitgangspunt voor de inrichting van het plangebied. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkaveling en de houtwallenstructuur van de omgeving. Deze elementen worden waar mogelijk versterkt. Het reliëf in de omgeving is als uitgangspunt voor de uitwerking van het plan genoemd. Ook hieraan zal geen afbreuk worden gedaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit project raakt geen van de 14 belangen.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?

Het begrip 'regio' is niet begrensd in het Bro, maar is afhankelijk van de ontwikkeling. Buitenpost heeft als regionaal centrum een belangrijke verzorgingsfunctie voor wat betreft voorzieningen, zoals de onderhavige. De stichting heeft voldoende inzicht gegeven in de noodzaak voor de uitbreiding. Op de begraafplaats vinden circa 40 begrafenissen per jaar plaats. Het is niet te verwachten dat dit aantal de komende jaren sterk zal veranderen. Enerzijds is er in de toekomst in de gemeente mogelijk sprake van krimp van de bevolking, anderzijds is er sprake van vergrijzing. Verwacht wordt dat de gevolgen van deze tendensen elkaar opheffen. De verhouding begraven versus cremeren zal naar verwachting stabiel blijven. Op de bestaande begraafplaats is nog voldoende capaciteit tot en met 2017, waarna een nieuwe ruimte beschikbaar moet zijn.

  • 2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?

Het heeft de sterke voorkeur om de uitbreiding van de begraafplaats aansluitend aan de bestaande begraafplaats te situeren, in plaats van een nieuwe locatie te ontwikkelen. De begraafplaats is ingesloten tussen bebouwde percelen en de weg. Er is zodoende slechts één uitbreidingsrichting. Deze wordt nu benut.

  • 3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

De locatie wordt overeenkomstig de bestaande begraafplaats ontsloten. De uitbreiding leidt overigens niet tot een verandering in de verkeerssituatie, aangezien deze niet is gericht op een toename in frequentie van begrafenissen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', vastgesteld op 13 december 2006.

In het Streekplan is Buitenpost als een regionaal centrum aangemerkt. Deze kernen hebben een duidelijke regionale verzorgingsfunctie. In deze regionale centra wordt ingezet op een robuust draagvlak voor voorzieningen. Er wordt verder ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik en op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Hieraan zijn regels voor ruimtelijke ontwikkelingen gesteld in de Verordening Romte Fryslân.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Noordelijke Wouden. In paragraaf 2.3 is ingegaan hoe het plan wordt ingepast bij de kernkwaliteiten van dit gebied.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied. Volgens de provinciale begrenzing ligt het plangebied in het landelijk gebied.

Bundeling 

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt.

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3.

Voorzieningen per type kern

Op grond van artikel 4 is gesteld dat een ruimtelijk plan voor een regionaal centrum niet mag voorzien in een voorziening met een bovenregionaal verzorgingsgebied. De begraafplaats heeft geen bovenregionaal verzorgingsgebied, maar een lokaal tot bovenlokaal verzorgingsgebied.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 'Samen leven in Achtkarspelen'

Op 24 januari 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Samen leven in Achtkarspelen' vastgesteld. Deze visie blikt vooruit op de ontwikkelingen in de dorpskernen voor de komende 15 jaar. De leefbaarheid en het samen leven in de dorpen staan centraal in de Structuurvisie. Dit centrale thema is uitgewerkt in verschillende onderwerpen zoals wonen, werken en voorzieningen.

In de structuurvisie is rekening gehouden met de uitbreiding van de begraafplaats aan de Jeltingalaan. De uitbreidingsrichting van de begraafplaats is op de structuurvisiekaart weergeven. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in deze uitbreidingsrichting. Het plan is dus in overeenstemming met de Structuurvisie.

Prostitutiebeleid

Op 29 juni 2000 heeft de raad besloten om prostitutiebeleid vast te stellen en de APV te wijzigen door middel van het vaststellen van het hoofdstuk ‘Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.’. Vanuit het belang van openbare orde en ter bescherming van de kwaliteit van woon- en leefomgeving is er voor gekozen om ten aanzien van de exploitatie van seksinrichtingen te kiezen voor een restrictief beleid. Het maximum aantal vergunningen dat kan worden verleend is dan ook vastgesteld op één voor de hele gemeente. Verder is er voor gekozen om de straat- en raamprostitutie, daar deze indringende nadelige effecten op de openbare orde kunnen hebben, geheel onder de verbodsbepalingen van de APV te brengen. In de APV is voorts de mogelijkheid geopend voor B&W om gebieden of delen van de gemeente aan te wijzen waar het verboden is om een seksinrichting te exploiteren. De bebouwde kommen van alle dorpen van de gemeente zijn aangewezen als gebied waar vestiging van een seksinrichting verboden is. Achterliggende gedachte is dat de negatieve effecten van de vestiging van een seksinrichting (verkeersaantrekkende werking, mogelijke overlast) in het ‘buitengebied’ veel minder sterk ervaren zal worden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan de omgevingsaspecten. Hier wordt uitgegaan van het geldende bestemmingsplan, waarin het plangebied al is bestemd voor een bijzonder woongebouw.

4.1 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijventerreinen met geluidzones. De dichtstbijzijnde relevante (spoor)wegen zijn de Jeltingalaan, de N358 (Lauwersseewei) en de spoorweg Leeuwarden - Groningen. De Jeltingalaan ligt ter plaatse van het plangebied in een 30 km/uur-zone en ligt bovendien op circa 140 meter afstand vanaf het plangebied. De N358 ligt op circa 375 meter afstand en de spoorweg ligt op 260 meter vanaf het plangebied.

Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het is daarom niet noodzakelijk om te toetsen aan de Wgh. Gelet op de afstand van de relevante (spoor)wegen in de omgeving, wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder. Nader onderzoek naar dit aspect is niet noodzakelijk.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Voor het bepalen van de richtafstanden zijn strengere normen gehanteerd dan de wettelijke normen uit het Activiteitenbesluit. In een gemengde omgeving kunnen de richtafstanden worden gereduceerd, waarbij de normen uit het Activiteitenbesluit als uitgangspunt gelden. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een rustig buitengebied.

Een begraafplaats is ingedeeld in milieucategorie 1, waarbij een richtafstand van 10 meter geldt. Binnen 10 meter vanaf het plangebied staan geen woningen. In de toekomstige situatie is dus sprake van een verantwoorde afstemming tussen woningen en bedrijven. Dit aspect heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.3 Verkeer

Voor de ontwikkeling geldt dat geen onaanvaardbare hinder als gevolg van verkeersbewegingen en geparkeerde auto's mag ontstaan. De parkeerbehoefte voor begraafplaatsen is bepaald op basis van de kengetallen vermeld in CROW publicatie 182 (Parkeerkencijfers: basis voor parkeernormering). Voor begraafplaatsen is (onafhankelijk van de omvang begraafplaats, ligging en stedelijkheid) een bandbreedte aangegeven van 15 tot 30 parkeerplaatsen. In de huidige situatie voldoet de begraafplaats aan deze norm (keerlus parallel aan de Jeltingalaan). Indien noodzakelijk kan gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen bij het sportveldencomplex aan de overzijde van de Jeltingalaan. Er zal dus geen onaanvaardbare hinder als gevolg van geparkeerde auto's ontstaan.

Voor de verkeersbewegingen geldt dat niet de omvang van de begraafplaats, maar de frequentie van de begrafenissen de verkeersaantrekkende werking bepalen. Dit verandert niet. Op basis van kentallen uit de CROW publicatie 272 (Verkeersgeneratie voorzieningen - kengetallen gemotoriseerd verkeer). Is de verkeersgeneratie van een begraafplaats bepaald op basis van circa 1.000 begrafenissen per jaar en gemiddeld 56 bezoekers per plechtigheid. Hierbij is rekening gehouden met 100% autogebruik en een bezettingsgraad van 2,8 personen per auto (circa 109 motorvoertuigbewegingen per weekdag). Aangevuld met enige motorvoertuigbewegingen van werknemers en de begrafenisondernemer gaat het per begraafplaats per weekdag om circa 120 motorvoertuigbewegingen. Per plechtigheid gaat het om circa 44 motorvoertuigbewegingen.

Door de Stichting Begraafplaatsen Buitenpost is aangegeven, dat op begraafplaats Jeltingalaan op jaarbasis circa 40 begrafenissen plaatsvinden. De daadwerkelijke verkeersgeneratie van de begraafplaats zal dan ook veel lager liggen, namelijk gemiddeld circa 5 motorvoertuigbewegingen per weekdag. Deze verkeersgeneratie is verwaarloosbaar.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

De uitbreiding van de begraafplaats vindt plaats op agrarische gronden. Op deze gronden vinden geen activiteiten plaats die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Dergelijke activiteiten hebben ook in het verleden niet plaatsgebonden. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie voor bodemverontreiniging.

Een bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Indien vanuit het plangebied grond afgevoerd moet worden, is in het kader daarvan wel een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen ontstaan geen risico's voor de volksgezondheid.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Omdat een begraafplaats niet aan te merken is als een (beperkt) kwetsbaar object of risicovol object is nader onderzoek naar externe veiligheid niet aan de orde. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is sprake van een erg goede luchtkwaliteit.

Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van verkeersbewegingen in een gebied. Zoals beschreven in paragraaf 4.3 is hiervan geen sprake en is de totale verkeersgeneratie van de begraafplaats klein. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen tot gevolg heeft.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Natura 2000-gebieden en gebieden die tot de EHS behoren liggen op grote afstand. Gelet op de aard en omvang van het plan en de afstand tot beschermde gebied wordt geconcludeerd dat er geen kans is op significant negatieve effecten voor beschermde natuurwaarden.

Soortbescherming

Het plangebied omvat een deel van een kavel agrarische grond. Langs deze kavel liggen houtsingels. Ingrepen die potentieel negatieve effecten op (de habitatten van) beschermde soorten hebben, zijn het verwijderen van delen van deze houtsingels. Het gaat om tijdelijke effecten, aangezien de houtsingelstructuur juist versterkt wordt. In de houtsingels kunnen verschillende licht beschermde soorten, bijvoorbeeld mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis voorkomen. Ook zijn zwaarder beschermde soorten, waaronder met name broedvogels, niet uit te sluiten. Om hier inzicht in te krijgen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 1.

Op basis van de quick scan flora en fauna wordt geconcludeerd dat:

  • Voor de uitbreiding van de begraafplaats geen belemmeringen zijn in het kader van de flora- en faunawet;
  • Voor het mogelijk te dempen slootdeel geldt dat dit in een richting dient te gebeuren zodat eventueel aanwezige dieren kunnen vluchten. Ook voor de overige werkzaamheden geldt dat in het kader van de zorgplicht eventueel aanwezige licht beschermde dieren de kans op vluchten moet worden geboden;
  • In verband met mogelijk verstoring dient het kappen van de bomen en de overige werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) plaats te vinden;
  • Als er langere tijd tussen het onderzoek en de geplande kap gaat zitten is het aan te bevelen de bomen opnieuw op jaarrond beschermde nesten en holtes te controleren.

4.8 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Vanwege de mogelijke invloed van het plan op de waterhuishouding moet de normale procedure voor de watertoets worden doorlopen. Dit betekent dat nadere afstemming met het waterschap plaatsvindt. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 2.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied grenst niet aan een waterkering en ligt ook niet vrij voor de boezem. Vanuit de waterveiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

Voldoende

Peilbeheer en drooglegging

Voor het verkrijgen van inzicht in de bodemopbouw van het gebied is in het kader van de locatiestudie in 2011 de Bodemkaart van Nederland geraadpleegd en is een vijftal boringen tot 2,00 à 2,50 meter beneden het maaiveld uitgevoerd. Uit de boringen blijkt dat van maaiveld tot 0,30 à 0,55 meter beneden het maaiveld humeus, lemig matig fijn zand aanwezig is. Tot 1,40 à 1,90 meter onder maaiveld bestaat de bodem uit matig fijn leemarm zand. Hieronder is keileem aanwezig. Uit de profielkenmerken valt af te leiden dat in langdurig natte perioden het grondwater tot 0,70 à 0,90 meter benden het maaiveld kan stijgen. Gedurende langdurig droge perioden zakt het grondwater tot 1,50 à 2,40 meter beneden het maaiveld uit. Bij de aanleg van een begraafplaats moet de bodemkundige situatie voldoen aan de eisen zoals die in de Wet op de Lijkbezorging zijn geformuleerd. Op basis van het eerste beperkte bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat het terrein redelijk tot goed geschikt is voor de aanleg van een begraafplaats. Ervan uitgaande dat er in een laag wordt begraven kan bij de aanleg worden volstaan met de aanleg van een drainagesysteem en op een aantal terreingedeelten een ophoging van enige decimeters. Dit wordt voorafgaand aan de uitvoering van het plan nader uitgewerkt. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitgangspunten zoals vermeld in het wateradvies.

Verder is voor het onttrekken van grondwater een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging (7,5% bij toepassing van halfverharding). Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. In het wateradvies wordt een voorstel gedaan voor de realisatie van voldoende compensatie. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 1.500 m2. Van een dergelijke toename is waarschijnlijk geen sprake. Wel wordt een watergang in het plangebied gedempt. Dit heeft invloed op de totale bergingscapaciteit van het gebied en moet daarom gecompenseerd worden. In het wateradvies wordt een voorstel gedaan voor de realisatie van voldoende compensatie.

Schoon

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke materialen.

Drainagewater

Bij de aanleg en reconstructie van begraafplaatsen is het belangrijk dat er geen drainagewater wordt geloosd op het slotenstelsel. Op nieuwe begraafplaatsen moeten de bodems van de onderste graven daarom op minimaal 30 centimeter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand liggen.

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval is er vanuit het plangebied geen sprake van afvalwater. Er wordt in de uitbreiding namelijk niet voorzien in gebouwen, waarin sanitaire voorzieningen zitten. Schoon hemelwater wordt afgevoerd op watergangen in en rondom het plangebied.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de aanvrager. Het geldt als uitgangspunt bij de uitwerking van het plan. De watertoetsprocedure is hiermee afgerond.

4.9 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Achtkarspelen wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaarten blijkt dat het plangebied een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de periode ijzertijd - middeleeuwen heeft. In het veenpakket kunnen resten worden aangetroffen uit de ontginningstijd, vanaf de middeleeuwen. Onderzoek is alleen nodig bij grootschalige ingrepen van meer dan 5.000 m2.

Uit de kaarten voor de periode steentijd - bronstijd blijkt dat er een hoge verwachting is op het aantreffen van oudere archeologische resten. In en nabij het plangebied liggen mogelijk twee gedeeltes van dobbes en een locatie voor een vuursteenvindplaats uit de steentijd (waarschijnlijk een dekzandkop).

Voor een nader inzicht in de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied zijn een verkennend en aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 3.

Tijdens het eerste booronderzoek is een verbrande vuursteen en een intacte podzolbodem aangetroffen. Dit kan duiden op een archeologische vindplaats. Later is het plangebied gewijzigd en is in het nieuwe deel een nieuw verkennend booronderzoek verricht en in de potentiële vindplaats een waarderend onderzoek. Dit om meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijke vindplaats.

De conclusie luidt dat in het zuidelijke deel van het plangebied archeologische resten kunnen worden aangetroffen vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Er zijn in de boringen geen bewijzen gevonden in de vorm van vuursteenafslagen, werktuigen of andere indicatoren die duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. De potentiële vindplaats kan daarom worden vrijgegeven. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.

4.10 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap De Noordelijke Wouden zijn. De begrenzing van de Nationale Landschappen is gebaseerd op de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij is aangesloten op herkenbare lijnen en structuren in het landschap. Voor de Noordelijke Wouden gaat het om de kleinschalige en fijnmazige elzensingel- en houtwallenstructuur, het aanwezige reliëf van pingoruïnes en dijkswallen, en de opstrekkende strokenverkaveling met gevarieerde lengte-breedte verhoudingen van gemiddeld 4:1 a 5:1 .

Enkele kernkwaliteiten van De Noordelijke Wouden zijn ter plaatse van het plangebied duidelijk herkenbaar. Het gaat dan om de structuren van houtwallen en de geomorfologische waarde van de dobbe. Zoals is beschreven in paragraaf 2.3 gelden deze waarden als uitgangspunten voor de uitwerking van de uitbreiding van de begraafplaats.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.12 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.


De aanleg van een begraafplaats kan gezien worden als een landinrichtingsproject, zoals bedoeld in bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D9). Pas bij 125 hectare of meer komt dit in aanmerking voor een Mer-beoordeling. Het plangebied heeft een omvang van 1,5 hectare.

De ontwikkeling vindt niet plaats in een gevoelig gebied. Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planmer uit te voeren. De voorgaande paragrafen hebben aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu heeft. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Systematiek

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Additionele voorzieningen

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Parkeerregels

Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van de parkeerbepalingen uit de bouwverordening is daarom opgenomen in dit bestemmingsplan. Bij de beoordeling van de parkeergelegenheid wordt in de regels verwezen naar de parkeerkencijfers zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP, januari 2015).

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen. De bestemmingen zijn qua systematiek afgestemd op de meest recente actualisatieplannen van de gemeente Achtkarspelen. Gelet op de specifieke aard van het project zijn de bestemmingen wel toegespitst op het initiatief.

Maatschappelijk

De uitbreiding van de begraafplaats krijgt de bestemming 'Maatschappelijk', met de nadere aanduiding 'begraafplaats'. Hiermee wordt aangesloten op de bestemming van de huidige begraafplaats. Binnen de bestemming wordt voorzien in maatschappelijke voorzieningen. Binnen de aanduiding wordt tevens voorzien in een begraafplaats.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Wel is er, in overeenstemming met de standaardregeling van Achtkarspelen, ruimte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het gaat dan om hekwerken, straatmeubilair, verlichting, bebording etc.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor de uitbreiding van de begraafplaats worden gedragen door de Stichting Begraafplaatsen Buitenpost, die dit in de begroting heeft opgenomen. De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat wordt hiermee financieel haalbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is er geen sprake van een kostenverhaal, omdat er geen bovenplanse kosten zijn. Er is geen sprake van bouwplannen in de zin van de exploitatieregeling en er komt geen openbare infrastructuur. Daarom is besloten om voor de ontwikkeling geen exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

Over het voorontwerp van het bestemmingsplan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt tevens voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Vervolgens ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Eenieder kan tijdens deze periode een zienswijze indienen.

Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Na ter inzage legging besluit de gemeenteraad over de eventuele zienswijzen en de vaststelling van het plan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.