Regels (ontwerp) Wijzigingsplan
Voorstraat 28 Buitenpost
In deze regels wordt verstaan onder:
1.
het plan:
het
Wijzigingsplan Voorstraat 28 Buitenpost van de gemeente Achtkarspelen;
2.
bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als
vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0059.WPBpVoorstraat2814-ON01 met de
bijbehorende regels en bijlagen;
3.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4.
aanduidinggrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5.
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt
is aan het hoofdgebouw;
6.
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woonhuis
wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie
behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie
in overeenstemming is;
7.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
8.
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
9.
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk
slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar
gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
10.
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen
een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle
inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
11.
bestaand:
die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in
werking treedt;
12.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
13.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
14.
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de
vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
15.
bijzonder woongebouw:
woongebouwen, al dan niet in samenhang met centrale voorzieningen
ten behoeve van verzorging en verpleging;
16.
bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
17.
bouwgrens:
de
grens van een bouwvlak;
18.
bouwlaag:
een
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
19.
bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan-dige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
20.
bouwperceelgrens:
een
grens van een bouwperceel;
21.
bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
22.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond;
23.
dak:
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw;
24.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
25.
detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel
die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft
voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto’s, boten, caravans en
tenten, tuininrichtingsartikelen, grove
bouwmaterialen, keukens, meubelen, landbouwwerktuigen, tuincentra, plant- en
dierbenodigdheden, fietsen, autoaccessoires en sanitair, detailhandel in
brandbare en explosiegevaarlijke stoffen, alsook detailhandel als onderschikte nevenactiviteit
van industrie en ambacht in de ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde
goederen;
26.
dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
bedrijf
of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische
en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken,
schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf (en
naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen) en een
seksinrichting;
27.
dienstverlening:
het
verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
28.
eerste bouwlaag:
de
bouwlaag op de begane grond;
29.
erf:
een
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij
een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik
van dat gebouw;
30.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een
voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
31.
hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de
voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op
grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
32.
hoofdgebouw:
een
gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een
bouwperceel kan worden aangemerkt;
33.
horecabedrijf:
een
bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse
worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en
ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van
een erotisch getinte vermaaksfunctie;
34.
kampeermiddel:
een
tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
enig
ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte
daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander
voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten
dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
35.
kantoor:
een
gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en
werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen instellingen;
36.
kwetsbaar object:
een
object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle
inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
37.
maatvoeringsvlak:
een
als zodanig aangegeven vlak ter plaatse van de aanduiding “maatvoeringsvlak”
ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op
een verschil in maatvoering;
38.
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve,
sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen,
voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, voorzieningen ten
behoeve van kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare
dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van
deze voorzieningen;
39.
peil:
a. voor een bouwwerk op een
perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
· de hoogte van de weg ter
plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een
perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
· de hoogte van het
terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
39.
productiegebonden detailhandel:
detailhandel
in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in
het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de
productiefunctie;
40.
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander tegen vergoeding;
41.
risicovolle inrichting:
een
inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
42.
seksinrichting:
de
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting
wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische
massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar;
43.
uitbouw:
een
gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
44.
verkoop van goederen via internet:
een
vorm van detailhandel, dat vanuit een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het
woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
45.
voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze
rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit
geluidhinder;
46.
woning:
een
complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden;
47.
woongebouw:
een
gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid
beschouwd kan worden.
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de dakhelling:
langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot , c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het
hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
e.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen
niet meer dan 1 m bedraagt.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
woningen, al dan niet in combinatie met:
·
ruimte voor een aan-huis-verbonden
beroep of bedrijf;
·
verkoop van goederen via internet;
b.
gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlenende bedrijven
en/of instellingen en maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven als
genoemd onder categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van
Bedrijven en met de eventueel daarbij behorende bedrijfswoningen;
c.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
met
daaraan ondergeschikt:
d. wegen en paden;
e. groenvoorzieningen;
f. parkeervoorzieningen,
met
de daarbijbehorende:
g. tuinen, erven en terreinen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
a.
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a. en b. genoemde gebouwen
binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:
1.
het aantal (bedrijfs)woningen bedraagt ten hoogste 1 per bouwperceel, danwel ten hoogste het bestaande aantal indien dit meer
bedraagt, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding
"maximum aantal wooneenheden";
2.
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak woorden gebouwd;
3.
de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 7 m, dan
wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
4.
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 13 m, dan wel
de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
5.
de dakhelling van een gebouw mag, met uitzondering van de bestaande
plat afgedekte delen, niet minder dan 20° en niet meer dan 60° bedragen;
6.
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1
m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
b.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de in lid
3.1, onder a. genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op meer dan 1 m
achter de naar de weg gekeerde gevel, dan wel achter het verlengde daarvan,
worden gebouwd;
2.
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en aangebouwde
en vrijstaande bijgebouwen per hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen en voor bouwpercelen met een oppervlakte van
meer dan 500 m²
niet meer dan 100 m². Bij de berekening van de oppervlakte
van aan- en uitbouwen en aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen telt de oppervlakte
van omgevingsvergunningvrije bouwwerken niet mee;
3.
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag ten hoogste 100% van de
oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen, met een maximum van 75 m², dan wel de bestaande
oppervlakte indien deze meer bedraagt;
4.
ten hoogste 50% van het erf buiten het bouwvlak gelegen, en voorzover gelegen achter de naar de we gekeerde gevel dan
wel achter het verlengde daarvan, mag worden bebouwd, dan wel ten hoogste het
bestaande percentage indien dit meer
is;
5.
de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw mag
niet meer dan 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het
hoofdgebouw bedragen; de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
6.
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw
is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; de bouwhoogte
van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen;
7.
de dakhelling van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet
minder dan 15° bedragen, tenzij deze gebouwen plat zijn afgedekt;
8.
de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen onderling en ten
opzichte van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag
niet minder dan 1 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
c.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de in lid
3.1, onder b. genoemde gebouwen en de daarbij behorende (al dan niet inpandige)
bedrijfswoningen en voor de bouw van de in lid 3.1, onder b. genoemde
gebouwen (met uitzondering van bedrijfswoningen) buiten het bouwvlak gelden de
volgende regels:
1.
aan- en uitbouwen en (bij)gebouwen mogen uitsluitend op meer dan 1
m achter de naar de weg gekeerde gevel, dan wel achter het verlengde daarvan,
worden gebouwd;
2.
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en
(bij)gebouwen per bouwperceel mag niet meer dan 200 m²
bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en
aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen ten dienste van het wonen niet
meer dan 75 m² of, wanneer het perceel groter is dan 500 m² niet
meer dan 100 m² mag bedragen;
3.
ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak gelegen, en voor
zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel dan wel achter het verlengde
daarvan, mag worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer is;
4.
de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd
(bij)gebouw mag niet meer dan 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping
van het hoofdgebouw bedragen; de
goothoogte van een vrijstaand (bij)gebouw
mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
5.
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd
(bij)gebouw is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; de bouwhoogte
van een vrijstaand (bij)gebouw mag niet meer dan 6 m bedragen;
6.
de dakhelling van een aan- en uitbouw en een (bij)gebouw mag niet minder dan 15° bedragen, tenzij deze gebouwen
plat zijn afgedekt;
7.
de afstand tussen vrijstaande (bij)gebouwen onderling en ten opzichte
van het hoofdgebouw en de bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en aangebouwde
(bij)gebouwen mag niet minder dan
1 m bedragen, dan wel de bestaande
afstand indien deze minder is.
d.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2
m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde
daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
2.
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan 5,5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester
en Wethouders kunnen met inachtneming van de verkeerssituatie en een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats en
afmetingen van de in lid 3.2 onder c genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat
afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt
begrepen:
1.
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten
behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in categorie 1 en 2
van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van Bedrijven;
2.
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
3.
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten
behoeve van een garagebedrijf (en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bedrijven en inrichtingen), een seksinrichting;
4.
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten
behoeve van een horecabedrijf;
5.
in de in lid 3.1 sub a. genoemde gebouwen een aan-huis-verbonden
beroep of bedrijf uit te oefenen in strijd met de onderstaande regels:
a.
ten hoogste 30% van de begane grond oppervlakte van de woning
inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 45 m² mag voor het aan-huis-verbonden
beroep of bedrijf worden aangewend;
b.
alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningplichtig of meldingplichtig
is ingevolge de Wet milieubeheer is toegestaan;
c.
detailhandel is uitsluitend toegestaan voorzover
ondergeschikt aan en voortvloeiend uit
het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
d.
horecabedrijven en seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
6.
vanuit de in lid 3.1 sub a. genoemde gebouwen de verkoop van
goederen via internet uit te oefenen in strijd met de onderstaande regels:
a.
ten hoogste 30% van de begane grond oppervlakte van de woning
inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 45 m², mag worden aangewend ten behoeve van de
internetverkoop;
b.
alleen het gebruik dat niet vergunningplichtig
of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer,
is toegestaan;
c.
er geen fysiek klantencontact plaatsvindt;
d.
er geen afhaal van goederen plaatsvindt;
e.
er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt;
f.
er geen reclame-uitingen bij de woning zijn toegestaan;
g.
de bevoorrading gebeurt in de dagperiode (07:00 -19:00 uur).
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het
bevoegd gezag kan, met inachtneming van de milieusituatie, bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.4 en toestaan
dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de
omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij de
regels behorende bijlage 1 Staat van Bedrijven onder de categorieën 1 en 2.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester
en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het
straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat de afmeting, situering
en vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd met dien
verstande dat:
a.
het bouwvlak ten hoogste met 20% wordt vergroot;
b.
de afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelgrens ten
minste 3 m bedraagt, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
c.
de bouwregels voor deze bestemming voor het overige onverkort van toepassing
blijven;
d.
op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van lid
3.6 is de in artikel 8 genoemde procedure van toepassing.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven andere
bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het herstel en behoud van
archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende
gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
a.
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen
wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd
op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig
bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.
b.
Indien uit het in lid 4.2, sub a genoemde archeologische onderzoek
blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning
voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het
bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
1.
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
2.
een verplichting tot het doen van opgravingen, of;
3.
een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
c.
De verplichting lid 4.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die
betrekking hebben een oppervlakte van niet meer dan 50 m2 en met een
diepte van niet meer dan 30 cm.
Indien
het bevoegd gezag voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te
verbinden als bedoeld in sub b wordt de provinciaal archeoloog om advies
gevraagd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van
het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1.
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen,
ontginnen van gronden met dien verstande
dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een
oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan
30 cm;
2.
het graven of dempen van watergangen;
3.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
4.
het verlagen van het waterpeil.
b.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts
verleend indien:
1.
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
2.
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de
archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
niet onevenredig worden geschaad, of;
3.
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis
van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat de archeologische waarden door
de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
·
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
·
een verplichting tot het doen van opgravingen;
·
een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens zijn om aan de
omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b. onder 3
wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.
c.
Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing op werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
1.
reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het
plan;
2.
het normale onderhoud betreffen;
3.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
4.
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
a.
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat
aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt ontnomen,
indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig
zijn;
b.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van lid
4.4 is de procedure opgenomen in artikel 8 van toepassing.
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Daar waar een regionale waterkering aanwezig is op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, zijn de gronden tevens bestemd voor
het behoud en herstel van de regionale waterkering.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het
bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-
en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid,
de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a.
de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot
niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b.
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel
van wegen of de aansluiting van wegen
onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of
–intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft;
d.
het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden verhoogd dan wel gebouwd tot een bouwhoogte van niet meer dan 10
m;
e.
het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten behoeve van antennemasten worden verhoogd dan wel gebouwd tot een
bouwhoogte van niet meer dan 15 m, met dien verstande dat
antennemasten uitsluitend op meer dan 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel,
dan wel achter het verlengde daarvan, mogen worden gebouwd.
f.
het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van
lichtmasten, antennemasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie
en/of sirenemasten worden verhoogd dan wel gebouwd tot een bouwhoogte van niet
meer dan 40 m;
g.
het bepaalde in het plan en aanzien van de oppervlakte van
bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan
en een grotere oppervlakte hebben dan is toegestaan in de regels, met dien verstande dat bij
vervanging van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan is toegestaan in de
regels er ten hoogste 60% van de gesloopte oppervlakte aan bouwwerken mag
worden teruggebouwd en de bouwregels
van het overige onverkort van toepassing blijven;
h.
het bepaalde in het plan en toestaan dat gebouwen ten behoeve van plaatselijke
verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen worden
verhoogd dan wel gebouwd, mits de bouwhoogte niet meer
dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
i. het bepaalde in het plan ten aanzien van de dakhelling en
toestaan dat afwijkende dakvormen als mansardedaken, gebogen dakvormen en
platte daken worden gerealiseerd;
j. het bepaalde in het plan ten aanzien van de oppervlakte van
aan- en uitbouwen bij woningen, dienstwoningen en bedrijfswoningen en toestaan dat
de oppervlakte van aan- en uitbouwen ten behoeve van gehandicapten en mindervaliden
wordt vergroot met niet meer dan 25 m²;
k.
het bepaalde in het plan ten aanzien van de bouwhoogte van een
aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw en toestaan dat de bouwhoogte van
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij plat afgedekte hoofdgebouwen bestaande uit 1
bouwlaag ten hoogste gelijk is aan de hoogte van dat hoofdgebouw;
l. het plan in de bestemmingen ‘Centrum’, ‘Gemengd’ en ‘Wonen’
ten aanzien van de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij
woningen en toestaan dat de oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan 150 m², met dien
verstande dat:
1.
de gezamenlijke oppervlakte van het bouwperceel en de gronden
bestemd als tuin meer dan 1000 m² bedraagt;
2.
de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 100 m² bedraagt;
3.
de regels van de bestemmingen ‘Centrum’, ‘Gemengd’ en ‘Wonen’ voor
het overige onverkort van toepassing
blijven.
Artikel 8 Algemene procedureregels
8.1 Nadere eisen
Op de voorbereiding van een
besluit tot nadere eis bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.
8.2
Afwijken bij omgevingsvergunning
Op
de voorbereiding van een besluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is
de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van
toepassing.
8.3 Wijzigingsbevoegdheden
Op
de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke
ordening genoemde procedure van toepassing.
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van
het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd
of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk
is teniet gegaan.
b.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in
sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die
weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
b.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik,
bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van
het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds
in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze
regels worden aangehaald als:
“Regels
van het wijzigingsplan Voorstraat 28 Buitenpost”.
Aldus
vastgesteld op [vaststellingsdatum
invullen]
bijlage -
Staat van Bedrijven